ECLI:NL:RVS:2003:AI0795

Raad van State

Datum uitspraak
6 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200205087/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • P.J.J. van Buuren
  • T.M.A. Claessens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening huursubsidie en niet-ontvankelijkheid bezwaar

In deze zaak heeft de Raad van State op 6 augustus 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van huursubsidie aan een appellant, die zijn aanspraak over het tijdvak 1996-1997 op nihil gesteld zag. De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer had op 18 april 2000 de huursubsidie herzien, maar dit besluit was niet bij de appellant aangekomen. De rechtbank te Breda had eerder, op 15 augustus 2002, het bezwaar van de appellant tegen de niet-ontvankelijkheid van zijn bezwaar gegrond verklaard, maar de Staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Raad van State oordeelde dat de Staatssecretaris het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard, omdat de appellant zijn bezwaarschrift te laat had ingediend. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift was verlopen, en de appellant had geen geldige redenen aangevoerd voor de late indiening. De Raad van State vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep ongegrond, waarmee de beslissing van de Staatssecretaris werd bevestigd. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van bezwaarschriften en de verantwoordelijkheid van de appellant om wijzigingen in zijn woonadres tijdig door te geven aan de Staatssecretaris.

Uitspraak

200205087/1.
Datum uitspraak: 6 augustus 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Staatssecretaris (thans de Minister) van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Breda van 15 augustus 2002 in het geding tussen:
[partij], wonend te [woonplaats]
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 april 2000 heeft appellant de aanspraak van [partij] op huursubsidie over het tijdvak 1996-1997 herzien en nader op nihil gesteld.
Bij besluit van 18 januari 2002 heeft appellant het daartegen door [partij] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 15 augustus 2002, verzonden op 22 augustus 2002, heeft de rechtbank te Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door [partij] ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en appellant opgedragen opnieuw op het bezwaarschrift van [partij] te beslissen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 september 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 23 september 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 18 oktober 2002 heeft [partij] van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 mei 2003, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. J.C.A. Stevens, advocaat te Den Haag, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 30 september 1996 is aan [partij] voor het tijdvak 1 juli 1996 tot 1 juli 1997 huursubsidie toegekend ten behoeve van de huur van de woning, gelegen aan de [locatie] te [plaats]. Deze woning heeft hij eind augustus 1996 verlaten. Voorts is [partij] van 14 december 1998 tot 7 maart 2000 op het adres [locatie] te [plaats] woonachtig geweest.
2.2. Bij het besluit van 18 april 2000 heeft appellant het besluit van 30 september 1996 herzien. Dat besluit is naar het voor appellant laatst bekende adres [locatie] te [plaats] gezonden. Het heeft [partij] niet bereikt.
2.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 15 augustus 2001 inzake nr. 200003719/1, JVS 2001/183) mag een bestuursorgaan er in beginsel van uitgaan dat een opgegeven correspondentieadres juist is. Niet gebleken is dat [partij] van de verhuizing naar zijn huidige woonadres [locatie], te [plaats] een bericht aan de Staatssecretaris heeft gestuurd. De Staatssecretaris had ten tijde van het verzenden van het besluit van 18 april 2000 ook anderszins geen reden om aan te nemen dat [partij] niet op het opgegeven adres woonachtig was. Het besluit is onder die omstandigheden, zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, door toezending aan [partij] naar het adres [locatie] op 18 april 2000 op de in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht voorgeschreven wijze bekendgemaakt.
2.4. Gelet op het bepaalde in artikelen 6:8, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:7 van deze wet, is de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift aangevangen op 19 april en geëindigd op 5 juni 2000. Vast staat dat het bezwaarschrift van [partij] op 4 mei 2001 is verzonden en op 7 mei 2001 door appellant is ontvangen.
2.5. Het hoger beroep is gericht tegen de overweging dat het bezwaarschrift ten onrechte wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk is verklaard, nu redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [partij] in verzuim is geweest.
Het desbetreffend betoog van appellant treft doel. Aangezien [partij] eerst elf maanden na afloop van de daartoe gestelde termijn een bezwaarschrift heeft ingediend en ondanks het verzoek daartoe, geen redenen heeft aangevoerd die de te late indiening van het bezwaarschrift rechtvaardigen, heeft de Staatssecretaris het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal het bij haar ingestelde beroep alsnog ongegrond worden verklaard.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te Breda van 15 augustus 2002, in zaak nr. 02 / 310 WET;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Sparreboom
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2003
66-384.