ECLI:NL:RVS:2003:AI0785

Raad van State

Datum uitspraak
6 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200301153/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • J.A.M. van Angeren
  • E.A. Alkema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen waarschuwing burgemeester Eindhoven inzake exploitatie coffeeshop

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen een waarschuwing die door de burgemeester van Eindhoven is gegeven op 8 januari 2002. De waarschuwing was het gevolg van een overtreding van de beleidscriteria voor de exploitatie van coffeeshops. De burgemeester verklaarde het bezwaar van de appellant tegen deze waarschuwing op 28 mei 2002 niet-ontvankelijk. De rechtbank te 's-Hertogenbosch verklaarde op 20 januari 2003 het beroep van de appellant ongegrond. Hierop heeft de appellant hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 25 februari 2003 is ingekomen.

Tijdens de zitting op 22 juli 2003 werd de zaak behandeld, waarbij de appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. P.J.A. van de Laar, en de burgemeester werd vertegenwoordigd door mr. M.C.H.G. Schavemaker. De appellant betoogde dat de waarschuwing van de burgemeester als een besluit moet worden aangemerkt, omdat deze leidt tot een wijziging van zijn rechten en plichten. Hij stelde dat bij een tweede overtreding direct tot sluiting van zijn coffeeshop kan worden overgegaan, en dat hij geen mogelijkheid had om bezwaar te maken tegen de waarschuwing.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de brief van de burgemeester niet op rechtsgevolg was gericht en derhalve niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht kon worden aangemerkt. De rechtbank had goede gronden voor haar oordeel, en het hoger beroep van de appellant werd ongegrond verklaard. De aangevallen uitspraak werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200301153/1.
Datum uitspraak: 6 augustus 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 20 januari 2003 in het geding tussen:
appellant
en
de burgemeester van Eindhoven.
1. Procesverloop
Bij brief van 8 januari 2002 heeft de burgemeester van Eindhoven (hierna: de burgemeester) appellant een waarschuwing gegeven wegens overtreding van de geldende beleidscriteria ten aanzien van de exploitatie van coffeeshops.
Bij besluit van 28 mei 2002 heeft de burgemeester het daartegen door appellant gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 20 januari 2003, verzonden op 21 januari 2003, heeft de rechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 februari 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 28 maart 2003 heeft de burgemeester van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juli 2003, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. P.J.A. van de Laar, advocaat te Eindhoven, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. M.C.H.G. Schavemaker, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het hoger beroep van appellant richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de brief van 8 januari 2002 niet op rechtsgevolg is gericht en dat die brief derhalve niet als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan worden aangemerkt. Appellant heeft in dit verband gesteld dat de brief van 8 januari 2002 als een besluit dient te worden aangemerkt aangezien de waarschuwing leidt tot een wijziging van zijn rechten en plichten, omdat bij een tweede overtreding direct tot sluiting van zijn coffeeshop wordt overgegaan. Voorts heeft hij aangevoerd dat door het missen van een mogelijkheid om bezwaar te maken de eerste overtreding in rechte komt vast te staan zonder de mogelijkheid om die waarschuwing aan te vechten.
2.2. Het betoog van appellant faalt. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat uit paragraaf 11.2 van het Horecastappenplan niet zonder meer voortvloeit dat een tweede overtreding tot daadwerkelijke sluiting voor de duur van 26 weken dient te leiden. Zoals ook uit deze paragraaf blijkt, gaat het bij een tweede overtreding om een voorstel van de dienst BO/JB aan het bevoegd gezag om de inrichting te sluiten. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van de burgemeester desgevraagd nader toegelicht dat tijdens de procedure die volgt op een tweede overtreding alle feiten en omstandigheden die hebben geleid tot de waarschuwing volledig aan de orde kunnen en moeten komen. De rechtbank heeft dan ook terecht en op goede gronden geoordeeld dat de brief van 8 januari 2002 niet op rechtsgevolg is gericht en dat die brief derhalve niet als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan worden aangemerkt.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. E.A. Alkema, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2003
91-395.