200206294/1.
Datum uitspraak: 30 juli 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Roermond van 4 november 2002 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Heythuysen.
Bij besluit van 4 maart 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Heythuysen (hierna: het college) appellant gelast de zogeheten sandwichpanelen die zijn aangebracht aan de kopgevels en de sandwichpanelen die zijn aangebracht tussen de assen 1-2 en 10-11 van de zijgevels van de timmerwerkplaats, gelegen op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel), te vervangen door platen van prefabbeton voorzien van steenstrips, onder oplegging van een dwangsom ter hoogte van € 500,00 per dag dat niet aan de last is voldaan. Het maximum is daarbij bepaald op € 100.000,00.
Bij besluit van 3 september 2002 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en daarbij het maximumbedrag bepaald op € 50.000,00.
Bij uitspraak van 4 november 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Roermond (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 26 november 2002, bij de Raad van State ingekomen op 27 november 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 4 februari 2003 heeft het college een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 mei 2003, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. P.M.E.P.J. Joosten, advocaat te Roermond, en het college, vertegenwoordigd door J.H. Voorter, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders.
2.2. Bij besluit van 21 mei 2001 heeft het college appellant bouwvergunning verleend voor het oprichten van een timmerwerkplaats op het perceel. Ingevolge deze bouwvergunning dienen de noord- en zuidgevel, alsmede de hoeken van de oost- en westgevel, tussen de assen 1-2 en 10-11, zowel boven als onder de raampartijen uitgevoerd te worden in prefabbeton met metselwerkstrips. Appellant heeft bij de realisering van de werkplaats boven de raampartijen sandwichpanelen toegepast. Appellant heeft derhalve, naar ook niet in geschil is, in afwijking van de verleende bouwvergunning gebouwd. Het college was dan ook bevoegd terzake handhavend op te treden.
2.3. Alleen in bijzondere gevallen kan het college afzien van handhavend optreden tegen de illegale situatie.
2.4. De diverse negatieve adviezen van de welstandscommissie Weert ten aanzien van de afwijkingen van de verleende bouwvergunning staan, naar de voorzieningenrechter terecht heeft overwogen, aan legalisering in de weg. Het college kon aan deze advisering doorslaggevende betekenis toekennen. Door appellant is terzake geen deskundig tegenadvies overgelegd. Voorts is niet gebleken dat de adviezen naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertonen dat het college deze niet aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag had mogen leggen. De omstandigheid dat de coöperatie tot exploitatie van werktuigen en machines “Leudal” haar stalling tot aan de weg heeft uitgebreid, waardoor de kopgevel van de timmerwerkplaats, naar appellant stelt, grotendeels aan het zicht is onttrokken, kan, naar de voorzieningenrechter terecht en op goede gronden heeft overwogen, niet tot een ander oordeel leiden. Bij het voorgaande is in aanmerking genomen dat de afwijkingen van de verleende bouwvergunning tevens tweemaal ter advisering zijn voorgelegd aan de welstandscommissie Maasbracht, die terzake eveneens negatief heeft geadviseerd, en dat in het advies van de welstandscommissie Weert van 22 augustus 2002 is ingegaan op de door appellant tegen de adviezen geformuleerde bezwaren.
2.5. De door appellant gestelde omstandigheid dat zich in de nabijheid van de timmerwerkplaats gebouwen bevinden die met panelen zijn uitgevoerd, kan evenmin worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid op grond waarvan van handhavend optreden kon worden afgezien. Het naast de timmerwerkplaats gelegen gebouw is, naar ter zitting is komen vast te staan, in metselwerk uitgevoerd. Voorts is ten aanzien van de overige in de nabijheid van de timmerwerkplaats gelegen gebouwen niet komen vast te staan dat deze gebouwen evenzeer in afwijking van een verleende bouwvergunning zijn gebouwd, terwijl appellant geen inzicht heeft geboden in de welstandsadvisering ten aanzien van die gebouwen.
Ook overigens wordt, naar de voorzieningenrechter terecht heeft overwogen, geen grond gevonden voor het oordeel dat zich bijzondere omstandigheden in vorenbedoelde zin voordoen.
2.6. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling met de voorzieningenrechter voorts geen grond voor het oordeel dat de hoogte van de dwangsom niet in redelijke verhouding staat tot het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging. Overigens is het maximumbedrag van de dwangsom bij besluit van 3 september 2002 nog verlaagd tot € 50.000,00.
Voorts valt niet in te zien dat het college appellant na de beslissing op bezwaar, dan wel nadat onherroepelijk is beslist op de aanvraag bouwvergunning voor het gewijzigde bouwplan, een nieuwe termijn had moeten verlenen, gedurende welke appellant de last kan uitvoeren, zonder dat een dwangsom wordt verbeurd. De voorzieningenrechter is terecht tot die conclusie gekomen.
2.7. Uit het vorenstaande vloeit voort dat er geen grond is voor het oordeel dat burgemeester en wethouders niet tot handhavend optreden mochten besluiten. De voorzieningenrechter is tot dezelfde conclusie gekomen.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.A. de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. De Wit
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2003