200206702/1.
Datum uitspraak: 30 juli 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Arnhem van 24 oktober 2002 in het geding tussen:
[partij], wonend te [woonplaats]
Bij besluit van 13 juli 2000 heeft appellant (hierna: het college) de door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldebroek (hierna: het college van burgemeester en wethouders) in het kader van een te verlenen vrijstelling gevraagde verklaring van geen bezwaar voor de bouw door [partij] van een veestal en een bedrijfswoning op een perceel aan de [locatie] te [plaats] (sectie […], […]) geweigerd.
Bij besluit van 13 februari 2001 heeft het college het daartegen door [partij] gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 13 juli 2000 ingetrokken en de gevraagde verklaring wederom geweigerd.
Na instellen van beroep tegen dat besluit door [partij], heeft het college op 2 oktober 2001 een nieuw besluit op bezwaar genomen, waarbij het bezwaar van [partij] ongegrond is verklaard.
Bij uitspraak van 24 oktober 2002, verzonden op 6 november 2002, heeft de rechtbank te Arnhem (hierna: de rechtbank) het door [partij] ingestelde beroep, voorzover gericht tegen het besluit van 13 februari 2001 niet-ontvankelijk verklaard, en voorzover gericht tegen het besluit van 2 oktober 2001 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het college een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 17 december 2002, bij de Raad van State ingekomen op diezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 3 maart 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders een memorie ingediend.
Bij brief van 17 maart 2003 heeft [partij] van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het college van burgemeester en wethouders. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 mei 2003, waar het college, vertegenwoordigd door A.J. te Boekhorst, ambtenaar der provincie, en [partij] in persoon, bijgestaan door mr. J.W. van der Linde, advocaat te Ede, zijn verschenen. Tevens heeft daar het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door W. Rademaker, ambtenaar der gemeente, het woord gevoerd.
2.1. Ingevolge het bestemmingsplan “Buitengebied 1973-1980” rust op het perceel, waarop het bouwplan van [partij] betrekking heeft, de bestemming “agrarisch gebied”, zonder agrarisch bouwblok. Het bouwplan, waarvoor het college van burgemeester en wethouders van Oldebroek de verklaring van geen bezwaar heeft gevraagd, is, naar ook tussen partijen niet in geschil is, in strijd met het “Streekplan Gelderland 1996”.
2.2. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de rechtbank met juistheid heeft overwogen dat [partij] aan eerder door het college ten behoeve van derden afgegeven verklaringen van geen bezwaar voor het realiseren van bouwplannen in dit gebied, de rechtens te beschermen verwachting mocht ontlenen dat ook voor de vestiging van zijn bedrijf de vereiste verklaring van geen bezwaar zou worden verleend. Het Streekplan Gelderland 1996 stond ook ten tijde van de afgifte van eerdergenoemde verklaringen aan bebouwing in de weg.
2.3. De Afdeling stelt voorop dat voor realisering van het bouwplan van [partij] vrijstelling op grond van artikel 19 van de Wet op de ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) is vereist, alsmede de in dat verband door het college af te geven verklaring van geen bezwaar. Terecht wijst het college er op dat meergenoemde verklaringen van geen bezwaar ten behoeve van derden zijn afgegeven in het kader van de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid op grond van artikel 11 van de Wro. Anders dan bij de vrijstelling krachtens artikel 19 van de Wro, wordt bij de toepassing van genoemde wijzigingsbevoegdheid primair getoetst aan het geldende bestemmingsplan. Dat blijkens de uitspraak van de Afdeling van 24 mei 1995, R03.03.5257, (AB 1995, 487) onder omstandigheden het streekplan bij die toetsing moet worden betrokken doet daar niet aan af. Nu de eerdere verklaringen van geen bezwaar betrekking hadden op binnen de bestemming passende agrarische bedrijven, terwijl het bouwplan van [partij] ziet op de met de vigerende bestemming strijdige oprichting van een veehandelsbedrijf, en de onderhavige locatie met betrekking tot de in acht te nemen natuurwaarden bovendien meer kwetsbaar is dan de locaties waarop meergenoemde verklaringen betrekking hebben, kan [partij] aan de verlening van die verklaringen niet het gerechtvaardigde vertrouwen ontlenen dat ook ten aanzien van zijn bouwplan het Streekplan geen belemmering zou vormen voor het verlenen van de benodigde verklaring van geen bezwaar. Het college heeft de gevraagde verklaring van geen bezwaar dan ook in redelijkheid kunnen weigeren.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, verklaart de Afdeling het beroep van [partij] ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te Arnhem van 24 oktober 2002, AWB 01/1145 en AWB 01/1915;
II. verklaart het door [partij] bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.A. de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. De Wit
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2003