ECLI:NL:RVS:2003:AI0267

Raad van State

Datum uitspraak
23 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200205102/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • M.E.E. Wolff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunningverlening voor inrichtingsmaatregelen op landgoed en geschil over vergunningplicht voor heg en afrastering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank te Rotterdam, waarin het beroep tegen een besluit van de dijkgraaf en heemraden van het waterschap De Brielse Dijkring ongegrond werd verklaard. Het oorspronkelijke besluit, genomen op 23 augustus 2000, verleende appellant vergunning voor het uitvoeren en onderhouden van inrichtingsmaatregelen op zijn landgoed. Echter, het verzoek om een heg en afrastering aan te brengen langs de bermen van de [locatie] te [plaats] werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar van appellant ongegrond was, maar appellant ging in hoger beroep.

Tijdens de zitting bij de Raad van State op 16 mei 2003, werd door appellant aangevoerd dat de heg en afrastering niet onder de vergunningplicht van de Keur van het waterschap vallen, omdat deze op meer dan 1,50 meter van de berm zouden worden geplaatst. De dijkgraaf en heemraden erkenden dit niet te betwisten, maar stelden dat appellant pas ter zitting op het ontbreken van de vergunningplicht had gewezen. De Raad van State oordeelde dat de dijkgraaf en heemraden ten onrechte een vergunningplicht hadden aangenomen, en dat de rechtbank dit had miskend.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en het besluit van de dijkgraaf en heemraden, en herstelde de situatie door de vergunning voor de heg en afrastering te verlenen. Tevens werden de dijkgraaf en heemraden veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep zijn gemaakt. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 23 juli 2003.

Uitspraak

200205102/1.
Datum uitspraak: 23 juli 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Rotterdam van 8 augustus 2002 in het geding tussen:
appellant
en
de dijkgraaf en heemraden van het waterschap De Brielse Dijkring.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 augustus 2000 hebben de dijkgraaf en heemraden van het waterschap De Brielse Dijkring (hierna: de dijkgraaf en heemraden) appellant vergunning verleend tot het uitvoeren, hebben en onderhouden van inrichtingsmaatregelen op het landgoed [naam] te [plaats].
Bij besluit van 10 januari 2001 hebben de dijkgraaf en heemraden het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 augustus 2002, verzonden op 9 augustus 2002, heeft de rechtbank te Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 18 september 2002, bij de Raad van State ingekomen op 19 september 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 16 december 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 21 januari 2003 hebben de dijkgraaf en heemraden een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 mei 2003, waar appellant in persoon, en de dijkgraaf en heemraden, vertegenwoordigd door mr. M. Dijkgraaf en W. van Dam, werkzaam bij het waterschap De Brielse Dijkring, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op 9 juli 1999 heeft appellant verzocht voorzover nodig vergunning te verlenen voor het uitvoeren van inrichtingsmaatregelen op het landgoed [naam] te [plaats].
2.2. Bij besluit van 23 augustus 2000 is appellant vergunning verleend voor het uitvoeren, hebben en onderhouden van een aantal met name genoemde inrichtingsmaatregelen op het landgoed [naam].
Het verzoek van appellant om in de bermen van de [locatie] te [plaats] een beplanting en een raster (lees: afrastering) aan te brengen, is bij dit besluit afgewezen.
2.3. Artikel 40, tweede lid, aanhef en onder a, van de Keur van het waterschap De Brielse Dijkring (hierna: de Keur) bepaalt, dat het verboden is langs de wegen heggen en afscheidingen op kortere afstand dan 1,50 meter uit de kant van de voor het verkeer bestemde banen te hebben, aan te brengen of te behouden.
Artikel 45, eerste lid, van de Keur bepaalt, dat het bestuur van de in deze keur gestelde gebods- en verbodsbepalingen door middel van een vergunning ontheffing kan verlenen.
2.4. Appellant heeft aangevoerd dat hij van het begin af aan heeft gesteld dat het plaatsen van een heg en van een afrastering niet valt onder het verbod van artikel 40, tweede lid, van de Keur.
Ter zitting heeft appellant in aanvulling op die stelling aan de hand van foto’s betoogd dat de heg en de afrastering op meer dan 1.50 meter uit de kant van de berm van de [locatie] zullen worden geplaatst.
2.5. De dijkgraaf en heemraden hebben niet bestreden dat, gezien de beoogde locatie van de heg en de afrastering op een afstand van meer dan 1.50 meter uit de kant van de berm van de weg, niet van een vergunningplichtige activiteit kan worden gesproken. Zij hebben echter te kennen gegeven dat appellant eerst ter zitting op het ontbreken van de vergunningplicht heeft gewezen.
2.6. Dit verweer faalt. Appellant heeft immers al eerder – onder meer bij het aanvragen van een vergunning – zijn twijfel over de vergunningplicht met betrekking tot heg en afrastering uitgesproken.
Gelet op het vorenstaande, is tussen partijen niet meer in geschil dat het door appellant beoogde aanbrengen van een heg en een afrastering op grotere afstand dan 1.50 meter uit de kant van de voor het verkeer bestemde banen van de [locatie], niet als een activiteit kan worden aangemerkt, waarvoor ingevolge artikel 40, tweede lid, aanhef en onder a, van de Keur een vergunning is vereist. De Afdeling is niet gebleken dat het uitvoeren van genoemde maatregelen wél aan de vergunningplicht van de Keur is onderworpen.
De bovenbedoelde activiteit is derhalve vergunningvrij en de dijkgraaf en heemraden hebben ten onrechte een vergunningplicht aangenomen. De rechtbank heeft dit miskend.
Het vorenstaande laat een eventueel toestemmingsvereiste van de dijkgraaf en heemraden uit hoofde van het eigendomsrecht van het waterschap ten aanzien van de [locatie] met inbegrip van de bermen, onverlet.
2.7. Het hoger beroep is gegrond en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit op bezwaar eveneens vernietigen en het besluit van 23 augustus 2003, voorzover het betrekking heeft op het aanbrengen van een heg en een afrastering in de bermen van de [locatie] zoals door appellant beoogd, herroepen.
2.8. De dijkgraaf en heemraden dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te Rotterdam van 8 augustus 2002, BESLU 01/445-NIJ;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de dijkgraaf en heemraden van het waterschap De Brielse Dijkring van 10 januari 2001, nr. 21.01.100, voorzover het betreft het plaatsen van een heg en een afrastering langs de [locatie] te [plaats];
V. herroept het besluit van 23 augustus 2000 voorzover het betreft het plaatsen van een heg en een afrastering langs de [locatie] te
[plaats],
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit
van 10 januari 2001, voorzover dat is vernietigd;
VII. veroordeelt de dijkgraaf en heemraden van het waterschap
De Brielse Dijkring in de door appellant in verband met de
behandeling van het beroep en het hoger beroep gemaakte
proceskosten tot een bedrag van € 1080,29, waarvan een bedrag
van € 966,55 geheel is toe te rekenen aan door een derde
beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat het waterschap De Brielse Dijkring aan appellant het door
hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep
betaalde griffierecht (€ 267,10) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.E.E. Wolff, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Wolff
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2003
238.