200205021/1.
Datum uitspraak: 23 juli 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Haarlem van 5 augustus 2002 in het geding tussen:
1. [verzoeker sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [verzoekster sub 2], gevestigd te [plaats],
Bij besluit van 8 januari 2002 heeft appellant op grond van artikel 87a, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) de keuringsbevoegdheid van [verzoeker sub 1] voor het uitvoeren van periodieke keuringen van motorrijtuigen tot en met 3500 kg ingetrokken voor de duur van zes weken.
Bij besluit van 8 januari 2002 heeft appellant op grond van artikel 87, tweede lid, aanhef en onder f, van de WVW de aan [verzoekster sub 2] verleende erkenning voor het uitvoeren van periodieke keuringen van motorrijtuigen tot en met 3500 kg op de keuringsplaats [locatie] te [plaats] met het keuringsinstantienummer KN52K01 ingetrokken voor de duur van negen weken.
Bij besluiten van 2 mei 2002 heeft appellant de daartegen door [verzoeker sub 1] en de [verzoekster sub 2] gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 augustus 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Haarlem (hierna: de voorzieningenrechter) de daartegen ingestelde beroepen van [verzoeker sub 1] en de [verzoekster sub 2] gegrond verklaard en de bestreden beslissingen op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 september 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 10 oktober 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 13 december 2002 hebben [verzoeker sub 1] en de [verzoekster sub 2] van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 maart 2003, waar appellant, vertegenwoordigd door drs. J. Greidanus en mr. R. Grimbergen, gemachtigden, en [verzoeker sub 1] in persoon en de [verzoekster sub 2], bijgestaan dan wel vertegenwoordigd door mr. drs. Th. F. Roest, advocaat te Haarlem, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 43, eerste lid, van de Erkenningsregeling APK (hierna: de Erkenningsregeling) wordt na afloop van elke keuring het keuringsrapport volledig ingevuld zodanig dat dit ook zichtbaar is op de doorslag. Het keuringsrapport wordt ondertekend door de keurmeester die het voertuig aan de keuring heeft onderworpen.
Ingevolge artikel 43, tweede lid, van de Erkenningsregeling wordt voor dit keuringsrapport gebruikgemaakt van het in de Regeling vaststelling keuringsrapport opgenomen model keuringsrapport.
Ingevolge artikel 43, derde lid, van de Erkenningsregeling wordt, indien een voertuig aan de keuringseisen blijkt te voldoen, op het keuringsrapport aangetekend dat het voertuig is goedgekeurd en worden, indien van toepassing, de adviespunten vermeld.
Ingevolge artikel 43, vierde lid, van de Erkenningsregeling wordt, indien er ten behoeve van de goedkeuring reparaties aan het voertuig zijn verricht, op het keuringsrapport aangegeven dat het voertuig is goedgekeurd na reparatie en worden de reparatiepunten en, indien van toepassing, de adviespunten vermeld. De afgekeurde onderdelen worden bewaard tot aan het moment dat het keuringsrapport aan de aanvrager wordt overhandigd.
Ingevolge artikel 43, vijfde lid, van de Erkenningsregeling wordt, indien een voertuig niet aan de keuringseisen blijkt te voldoen, op het keuringsrapport aangegeven dat het voertuig is afgekeurd en worden de afkeurpunten vermeld en, indien van toepassing, de adviespunten en de reparatiepunten vermeld.
Ingevolge artikel 43, zesde lid, van de Erkenningsregeling mag, indien een roetmeting is uitgevoerd, de datum die is vermeld op de afdruk van de afdrukinrichting van de roetmeter maximaal één maand voor de datum van afgifte van het keuringsrapport liggen.
Ingevolge artikel 44, tweede lid, van de Erkenningsregeling wordt, alvorens tot het afmelden van een voertuig als bedoeld in het derde lid wordt overgegaan, door de keurmeester die het voertuig afmeldt nagegaan of de keuring heeft plaatsgevonden alsmede of aan de verplichtingen in artikel 43 is voldaan.
Ingevolge artikel 44, derde lid, aanhef en onder h - voorzover hier van belang - van de Erkenningsregeling wordt het voertuig door middel van datacommunicatie bij de Dienst Wegverkeer afgemeld onder verstrekking van de bevestiging dat de in het tweede lid voorgeschreven controleverplichting is nagekomen, waarna na de acceptatie van de afmelding een transactiecode wordt weergegeven.
Ingevolge artikel 45, vijfde lid, van de Erkenningsregeling wordt aan een steekproef alle medewerking verleend en worden de terzake door de Dienst Wegverkeer gegeven aanwijzingen in acht genomen. Onder alle medewerking wordt in ieder geval verstaan - voorzover hier van belang - dat:
a. bij uitsluiting de keurmeester die het voertuig aan een keuring heeft onderworpen, gedurende de gehele steekproef aanwezig is en zelf feitelijke assistentie verleent bij het uitvoeren van een steekproef;
b. de onderdelen, bedoeld in artikel 43, vierde lid, aanwezig zijn.;
d. het voertuig, ongeacht het tijdstip van aanvang van de steekproef, niet uit de keuringsplaats wordt verwijderd gedurende de steekproef;
e. de desbetreffende ruimte en apparatuur gedurende de steekproef beschikbaar worden gesteld.
2.2. Appellant heeft tevergeefs betoogd dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat zowel de [verzoekster sub 2] als [verzoeker sub 1] geen medewerking heeft verleend aan het toezicht als bedoeld in artikel 45, vijfde lid, van de Erkenningsregeling. De voorzieningenrechter heeft terecht geoordeeld dat het niet hebben voorkomen dat een monteur is begonnen met een reparatie aan het voertuig waardoor er bij binnenkomst van de steekproefmonteur een onderdeel naast ligt, niet is aan te merken als het niet meewerken aan een steekproef in de zin van artikel 45, vijfde lid, van de Erkenningsregeling. Voorts heeft de voorzieningenrechter terecht geoordeeld dat [verzoeker sub 1] aan de specifieke verplichtingen genoemd in artikel 45, vijfde lid, van de Erkenningsregeling heeft voldaan, en dat appellant onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat bij de [verzoekster sub 2] sprake zou zijn van het niet meewerken. Appellant heeft, omdat het voertuig werd aangetroffen in gedemonteerde staat, afgezien van herkeuring. Daartoe is appellant op zich bevoegd. Dat betekent evenwel niet dat sprake is van overtreding van artikel 45, vijfde lid, van de Erkenningsregeling.
2.3. Appellant heeft tevens betoogd dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat [verzoeker sub 1] en de [verzoekster sub 2] artikel 43 van de Erkenningsregeling niet hebben nageleefd en voorts dat [verzoeker sub 1] en de [verzoekster sub 2] aan artikel 44, tweede lid, van de Erkenningsregeling niet hebben voldaan.
[verzoeker sub 1] heeft op 13 november 2001 een voertuig met het kenteken […] goedgekeurd. Tussen de goedkeuring en het afmelden van het voertuig is enige tijd verstreken. In die tijd is een monteur in dienst van [verzoeker sub 1] begonnen aan een reparatie, te weten het vervangen van een aandrijfas van het voertuig. Vervolgens is het voertuig afgemeld als goedgekeurd terwijl het voertuig door de steekproefcontroleur werd aangetroffen in gedemonteerde staat. [verzoeker sub 1] heeft het voertuig afgemeld zonder te controleren of het voertuig (nog) voldeed aan de keuringseisen. De steekproefcontroleur heeft terecht geconcludeerd dat het voertuig ten onrechte als goedgekeurd is afgemeld. Gelet hierop heeft appellant zich terecht op het standpunt gesteld dat [verzoeker sub 1] en de [verzoekster sub 2] het bepaalde in artikel 43 en in artikel 44, tweede lid en derde lid, aanhef en onder h, van de Erkenningsregeling hebben overtreden.
De voorzieningenrechter heeft dit miskend, zodat diens uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. De Afdeling ziet aanleiding de zaak niet terug te wijzen, maar zelf af te doen.
2.4. Terzake van de duur van de intrekkingen hanteert appellant een beleid dat is neergelegd in de toezichtbeleidsbrief met bijlagen van 1 maart 2000 (kenmerk VIZ 00/379). Dit beleid behelst een gedifferentieerd systeem van in ernst en gewicht oplopende overtredingen met daaraan gekoppelde, in zwaarte oplopende sancties, waarbij in algemene zin reeds rekening is gehouden met de bedrijfseconomische belangen van erkenninghouders alsmede met hun staat van dienst. Dit beleid is niet onredelijk.
Ter zitting heeft appellant desgevraagd verklaard dat voor de duur van de opgelegde sancties overtreding van het keuringsvoorschrift “niet verlenen van medewerking bij toezicht door appellant” niet is betrokken. Gelet hierop zijn de opgelegde sancties in overeenstemming met het hiervoor bedoelde beleid. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden aan de zijde van [verzoeker sub 1] of de [verzoekster sub 2] die appellant noopten in afwijking van zijn beleid te beslissen.
Gelet op het vorenoverwogene worden de opgelegde maatregelen niet onevenredig geoordeeld in verhouding tot de ernst van de overtredingen.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal doen hetgeen de voorzieningenrechter zou behoren te doen en zal het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond verklaren.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Haarlem van 5 augustus 2002, Awb 02-688 en Awb 02-687;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2003