ECLI:NL:RVS:2003:AI0231

Raad van State

Datum uitspraak
18 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200303635/1 en 200303635/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T.M.A. Claessens
  • S. Zwemstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verplichting tot het ondergaan van een educatieve maatregel alcohol en verkeer door de Minister van Verkeer en Waterstaat

In deze zaak heeft de Raad van State op 18 juli 2003 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep tegen een besluit van de Minister van Verkeer en Waterstaat. De Minister had op 19 maart 2002 bepaald dat de appellant zich moest onderwerpen aan een educatieve maatregel alcohol en verkeer (EMA) ter bevordering van zijn geschiktheid. Appellant had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de Minister verklaarde dit bezwaar ongegrond op 6 november 2002. Vervolgens heeft de rechtbank te Haarlem op 16 april 2003 het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard.

Appellant heeft op 4 juni 2003 hoger beroep ingesteld, waarbij hij zijn gronden heeft aangevuld op 16 juni 2003. Op 8 juli 2003 heeft appellant de Voorzitter van de Raad van State verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De zaak is behandeld op 17 juli 2003, waarbij de Minister vertegenwoordigd was door mr. T.A.H. Nguyen. Appellant was niet ter zitting aanwezig.

De Voorzitter heeft overwogen dat de argumenten van appellant in hoger beroep voornamelijk een herhaling zijn van de eerder door hem aangevoerde gronden. De rechtbank had terecht geoordeeld dat aan de wettelijke voorwaarden voor het opleggen van een EMA was voldaan en dat er geen ruimte was voor de Minister om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van appellant. De Voorzitter concludeerde dat nader onderzoek niet nodig was en dat er geen beletsel was om onmiddellijk uitspraak te doen. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, de aangevallen uitspraak werd bevestigd en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200303635/1 en 200303635/2.
Datum uitspraak: 18 juli 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Haarlem van 16 april 2003 in het geding tussen:
appellant
en
de Minister van Verkeer en Waterstaat.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 maart 2002 heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de Minister) bepaald dat appellant verplicht is zich te onderwerpen aan een educatieve maatregel alcohol en verkeer (hierna: EMA) ter bevordering van de geschiktheid.
Bij besluit van 6 november 2002 heeft de Minister het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 april 2003, verzonden op 23 april 2003, heeft de rechtbank te Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 4 juni 2003, bij de Raad van State ingekomen op 5 juni 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 16 juni 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 8 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 9 juli 2003, heeft appellant de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij faxbericht van 14 juli 2003 heeft appellant ter toelichting van het door hem ingediende verzoek voor het treffen van een voorlopige voorziening een nader stuk toegezonden.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juli 2003, waar de Minister, vertegenwoordigd door mr. T.A.H. Nguyen, werkzaam bij de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, is verschenen. Appellant is, met bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Hetgeen appellant in hoger beroep betoogt, komt louter neer op een herhaling van de door hem bij de rechtbank aangevoerde en door de rechtbank behandelde gronden. De rechtbank heeft daarbij op goede gronden overwogen dat aan de wettelijke voorwaarden voor het opleggen van een EMA is voldaan. De rechtbank heeft voorts met juistheid geoordeeld dat er, gelet op het dwingende karakter van artikel 8 van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid, geen ruimte bestaat voor de Minister om rekening te houden met persoonlijke omstandigheden die door appellant zijn aangevoerd. De Minister is derhalve terecht tot het opleggen van een EMA overgegaan.
2.2. De Voorzitter is van oordeel dat in dit geval nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak en dat ook overigens geen beletsel bestaat om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Gelet hierop bestaat voor het treffen van een voorziening geen aanleiding, zodat het verzoek daartoe moet worden afgewezen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2003
91-391.