200300464/1.
Datum uitspraak: 23 juli 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 19 december 2002 in het geding tussen:
[verzoekers], beiden wonend te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Son en Breugel.
Bij besluit van 23 juli 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Son en Breugel (hierna: het college) aan appellante onder het verlenen van binnenplanse vrijstellingen bouwvergunning verleend voor het oprichten, vernieuwen en vergroten van een autoservicestation op het perceel, kadastraal bekend gemeente […], plaatselijk bekend [locatie] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 12 november 2002 heeft het college het daartegen door [verzoekers] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 december 2002, verzonden op 31 december 2002, heeft de rechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoekers] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en het college opgedragen met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 21 januari 2003, bij de Raad van State ingekomen op 22 januari 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 12 maart 2003 heeft het college een memorie van antwoord ingediend.
Bij brief van 17 maart 2003 hebben [verzoekers] een memorie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juni 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. M.B.Ph. Geeraedts, advocaat te ’s-Hertogenbosch, en de directeur, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.A.A. Span, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn als partij gehoord [verzoekers], bijgestaan door mr. H.G.M. van der Westen, advocaat te Eindhoven.
2.1. Het bouwplan voorziet in het plaatsen van afleverzuilen, het oprichten van een luifel en het oprichten van een shop ten behoeve van een autoservicestation. Het geschil in hoger beroep beperkt zich tot de shop.
2.2. Ingevolge het bestemmingsplan “Kanaalstraat e.o.” heeft het gedeelte van het perceel waarop de shop is geprojecteerd de bestemming “Woningen, winkels en dienstverlenende bedrijven toegestaan met bijbehorende erven”.
Ingevolge artikel 7, aanhef, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart als “woningen, winkels en dienstverlenende bedrijven toegestaan met bijbehorende erven” aangewezen gronden bestemd voor woondoeleinden ten dienste van de huisvesting van één of meer persoonshuishoudens in vrijstaande of half-vrijstaande eengezinshuizen, alsmede voor doeleinden ten dienste van kleine plaatselijk verzorgende detailhandels- en/of dienstverlenende bedrijven met bijbehorende werkplaatsen, geen horeca-, transport-, garage-, en of produktiebedrijven zijnde en het daarmee samenhangend gebruik van grond en opstallen.
Ingevolge artikel 7, lid A, onder I, van de planvoorschriften, mag de verkoopvloeroppervlakte per bouwperceel niet meer bedragen dan 75 m2, behoudens vrijstelling als bedoeld in lid E, onder I.
Ingevolge artikel 7, lid C, onder I, is het verboden op de tot “woningen, winkels en dienstverlenende bedrijven toegestaan met bijbehorende erven” bestemde grond opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in dit plan aan de grond gegeven bestemming.
Ingevolge artikel 7, lid C, onder II, aanhef en onder 1, wordt tot een met de bestemming strijdig gebruik als bedoeld onder I in ieder geval gerekend het gebruik van opstallen voor meer dan 75 m2 als verkoopvloeroppervlak voor detailhandel, behoudens vrijstelling als bedoeld in lid E, onder I.
Ingevolge artikel 7, lid E, onder I, zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid A, onder I, en lid C, onder II.1, tot een maximale verkoopvloeroppervlakte per bouwperceel van niet meer dan 150 m2 mits daardoor de structuur van het plaatselijke en/of regionale distributieapparaat niet wezenlijk wordt verstoord.
2.3. Appellante betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de shop in strijd is met de (doeleindenomschrijving van) de bestemming “Woningen, winkels en dienstverlenende bedrijven toegestaan met bijbehorende erven”. Volgens appellante moet de shop, omdat de verkoopvloeroppervlakte niet meer zal beslaan dan 150 m2, worden aangemerkt als een plaatselijk verzorgend bedrijf als bedoeld in artikel 7, aanhef, van de planvoorschriften.
Dit betoog faalt. Uit de planvoorschriften volgt niet dat sprake is van een plaatselijk verzorgend bedrijf indien de verkoopvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 75 m2 of met vrijstelling 150 m2. Artikel 7, lid C, onder II, aanhef en onder 1, van de planvoorschriften sluit niet de mogelijkheid uit dat bij de beoordeling of sprake is van een plaatselijk verzorgend karakter andere omstandigheden worden betrokken dan de oppervlaktemaat. Het criterium “plaatselijk verzorgend”, waar het in artikel 7, lid C, onder I, van de planvoorschriften neergelegde gebruiksverbod op ziet, is een voldoende objectiveerbare norm.
De rechtbank heeft in de omvang en het assortiment van de shop alsmede de vestiging ervan in de nabijheid van de provinciale weg tussen Eindhoven en Veghel/Uden terecht grond gezien voor het oordeel dat aannemelijk is dat de vestiging van de shop tot doel heeft om automobilisten die gebruik maken van die weg aan te trekken en dat de shop er derhalve niet op is gericht (enkel) te voorzien in een plaatselijke behoefte.
De rechtbank is derhalve met juistheid tot de conclusie gekomen dat het college de bouwvergunning, gelet op artikel 44, aanhef en onder c, van de Woningwet, had moeten weigeren.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Bij besluit van 13 mei 2003 heeft het college opnieuw beslist op het bezwaar tegen het besluit van 23 juli 2002. Ingevolge de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, staat het besluit van 13 mei 2003 thans mede ter beoordeling van de Afdeling.
2.6. Bij dit besluit heeft het college de bouwvergunning alsnog geweigerd. Gelet op artikel 44, aanhef en onder c, van de Woningwet kon het college geen andere beslissing nemen.
2.7. Het beroep tegen het besluit van 13 mei 2003 is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van 13 mei 2003 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. J.M. Boll en mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Wilbers-Taselaar
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2003