ECLI:NL:RVS:2003:AH9896

Raad van State

Datum uitspraak
16 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200206934/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het hoger beroep inzake de standplaatsvergunning op de weekmarkt in Meerssen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen een uitspraak van de rechtbank te Maastricht. Het college van burgemeester en wethouders van Meerssen had op 28 februari 2000 aan de appellant medegedeeld dat hij zijn standplaats op de weekmarkt in Meerssen moest innemen vanaf 23 maart 2000. Indien hij dit niet deed zonder gegronde reden, zou zijn standplaatsvergunning worden ingetrokken op basis van de Marktverordening Gemeente Meerssen 1998. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit en stelde later beroep in bij de rechtbank te Maastricht, omdat er geen beslissing op zijn bezwaar was genomen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand.

Appellant ging in hoger beroep bij de Raad van State, waarbij hij aanvoerde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat hij geen belang meer had bij een nieuwe beslissing op bezwaar. De Raad van State oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellant geen belang meer had bij een nieuwe beslissing, omdat de rechtsgevolgen van het eerdere besluit al in stand waren gelaten. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak van de Raad van State werd gedaan in naam der Koningin en werd openbaar uitgesproken op 16 juli 2003. De betrokken partijen waren aanwezig tijdens de zitting, waarbij de appellant werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. L. Bolier, en het college werd vertegenwoordigd door mr. J.J.M. Goumans en H.H.M. van Dijk.

Uitspraak

200206934/1.
Datum uitspraak: 16 juli 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Maastricht van 20 november 2002 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Meerssen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 februari 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van Meerssen (hierna: het college) aan appellant onder meer medegedeeld dat hij vanaf 23 maart 2000 zijn standplaats op de weekmarkt in Meerssen dient in te nemen en dat, indien hij zonder gegronde opgave van reden vanaf voornoemde datum zijn standplaats niet inneemt, zijn standplaatsvergunning op grond van het bepaalde in artikel 3.2 in samenhang met artikel 4.2 van de Marktverordening Gemeente Meerssen 1998 (hierna: de Marktverordening) zal zijn ingetrokken.
Appellant heeft hiertegen bij brief van 23 maart 2000 bezwaar gemaakt. Hij heeft bij brief van 26 september 2000 beroep ingesteld bij de rechtbank te Maastricht (hierna: de rechtbank) tegen het uitblijven van een beslissing op dit bezwaar.
Bij besluit van 16 oktober 2000 heeft het college het bezwaar alsnog
niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 20 november 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Maastricht — voorzover thans van belang — het tegen het besluit van 16 oktober 2000 door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard voorzover het de sommatie standplaats in te nemen betreft, de bestreden beslissing op bezwaar in zoverre vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 januari 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 1 februari 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 28 februari 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juni 2003, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. L. Bolier, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.J.M. Goumans, advocaat te Maastricht, en H.H.M. van Dijk, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellant kan zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank dat hij geen belang meer heeft bij een nieuwe beslissing op bezwaar. Volgens appellant heeft de rechtbank daarin ten onrechte aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 16 oktober 2000 in stand te laten.
2.2. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat appellant geen belang meer heeft bij een nieuwe beslissing op bezwaar, zodat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 16 oktober 2000 in stand kunnen blijven. Appellant voert aan dat hij ter verkrijging van schadevergoeding een vordering heeft ingesteld bij de burgerlijke rechter. Anders dan appellant is de Afdeling van oordeel dat dit geen grond oplevert om aan te nemen dat appellant nog belang heeft bij een nieuwe beslissing op bezwaar. Bij de beoordeling daarvan is immers de (gedeeltelijke) vernietiging van het besluit van 16 oktober 2000 door de bestuursrechter, met de gronden waarop dit oordeel berust, een gegeven. Een nieuwe beslissing op bezwaar zou derhalve voor het in die procedure te vormen oordeel geen toegevoegde waarde hebben.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
De Voorzitter w.g. De Leeuw-van Zanten
is verhinderd de uitspraak ambtenaar van Staat
te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2003
97-421.