ECLI:NL:RVS:2003:AH9886

Raad van State

Datum uitspraak
16 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200206289/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W. Konijnenbelt
  • W. van Hardeveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzoek om bestuurlijke handhavingsmaatregelen tegen sportschool wegens geluidsoverlast

In deze zaak hebben appellanten, bewoners van de omgeving van de sportschool 'Body Style', op 6 september 2001 een verzoek ingediend bij de gemeente Uden om bestuurlijke handhavingsmaatregelen te treffen op basis van de Wet milieubeheer. Dit verzoek werd op 16 juli 2002 door het college van burgemeester en wethouders van Uden afgewezen. Appellanten maakten bezwaar tegen deze afwijzing en dienden op 26 november 2002 beroep in tegen het uitblijven van een beslissing op hun bezwaarschrift. De gemeente trok op 10 december 2002 het eerdere besluit in en wees het verzoek opnieuw af, wat leidde tot een aanvulling van het beroep door appellanten op 13 januari 2003.

De Raad van State heeft de zaak op 9 mei 2003 ter zitting behandeld, waarbij appellanten werden bijgestaan door hun advocaat, mr. C.A.M.J. de Wit, en de gemeente werd vertegenwoordigd door ambtenaar mr. W.A.E. Braam. Ook de vergunninghouder van de sportschool, vertegenwoordigd door mr. C.J. Driessen, was aanwezig. De Raad van State oordeelde dat de gemeente niet bevoegd was om handhavend op te treden, omdat uit geluidmetingen bleek dat de geluidgrenswaarden, zoals vastgelegd in het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer, niet werden overschreden. De Afdeling bestuursrechtspraak concludeerde dat er geen grond was voor het treffen van handhavingsmaatregelen, aangezien de geluidsoverlast niet aannemelijk was gemaakt door appellanten.

De Raad van State verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 16 juli 2003.

Uitspraak

200206289/1.
Datum uitspraak: 16 juli 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Uden,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 juli 2002 heeft verweerder het verzoek van appellanten van 6 september 2001 om het treffen van bestuurlijke handhavingsmaatregelen krachtens de Wet milieubeheer ten aanzien van de sportschool "Body Style" van [vergunninghouder], gelegen op het perceel [locatie] te [plaats], afgewezen.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 23 juli 2002 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 26 november 2002, bij de Raad van State ingekomen op 26 november 2002, hebben appellanten beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op het bezwaarschrift.
Bij besluit van 10 december 2002, verzonden op 13 december 2002, heeft verweerder het besluit van 16 juli 2002 ingetrokken en het verzoek om het treffen van bestuurlijke handhavingsmaatregelen opnieuw afgewezen. Tevens heeft verweerder bij besluit van 10 december 2002 het bezwaar van 23 juli 2002 ongegrond verklaard.
Naar aanleiding van het besluit van 10 december 2002 hebben appellanten de gronden van haar beroep van 26 november 2002 bij brief van 13 januari 2003 aangevuld.
Bij brief van 11 februari 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van verweerder. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 mei 2003, waar appellanten, in persoon en bijgestaan door mr. C.A.M.J. de Wit, advocaat te Uden, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. W.A.E. Braam, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. C.J. Driessen, advocaat te Oss.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 6:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht blijft het bestuursorgaan, indien het bezwaar of beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, verplicht een besluit op de aanvraag te nemen.
Ingevolge het derde lid van dit artikel doet het bestuursorgaan, indien het een besluit op de aanvraag neemt, daarvan onverwijld mededeling aan het orgaan waarbij het bezwaar of beroep tegen het niet tijdig beslissen aanhangig is.
Ingevolge het vierde lid van dit artikel wordt het bezwaar of beroep geacht mede te zijn gericht tegen het besluit op de aanvraag, tenzij dat besluit aan het bezwaar of beroep geheel tegemoet komt.
2.2. Onder intrekking van het oorspronkelijke primaire besluit van 16 juli 2002 heeft verweerder op 10 december 2002 een nieuw besluit genomen, waarbij het verzoek van appellanten om het treffen van bestuurlijke handhavingsmaatregelen opnieuw is afgewezen, doch op andere gronden.
2.3. Uit artikel 6:20, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht volgt dat het beroep van appellanten van 26 november 2002, aangevuld bij brief van 13 januari 2003, wordt geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 10 december 2002, nu dit besluit niet tegemoet komt aan het beroep van appellanten.
2.4. Aan het onderhavige geding ligt ten grondslag het verzoek van appellanten van 6 september 2001 om handhavend op te treden tegen voornoemde sportschool aan de [locatie] te [plaats]. Appellanten stellen dat het in werking zijn van de inrichting onaanvaardbare geluidoverlast tot gevolg heeft.
2.5. Aan de afwijzing van het verzoek om handhavend op te treden heeft verweerder de overweging ten grondslag gelegd dat uit geluidmetingen is gebleken dat de in het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit) opgenomen geluidgrenswaarden niet worden overschreden. Verweerder acht zich daarom niet bevoegd handhavend op te treden.
2.6. Artikel 5:22 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang slechts bestaat indien zij bij of krachtens de wet is toegekend.
Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.
Artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom kan opleggen.
Ingevolge artikel 18.14, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan een ieder aan een orgaan dat bevoegd is tot toepassing van bestuursdwang, oplegging van een last onder dwangsom of intrekking van een vergunning of ontheffing, verzoeken een daartoe strekkende beschikking te geven.
2.7. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat in het verleden overschrijdingen van de in het Besluit opgenomen geluidgrenswaarden zijn geconstateerd. Om een einde te maken aan deze overtreding heeft de houder van de onderhavige inrichting verscheidende maatregelen getroffen, zoals het aanbrengen van dempers op de ventilatoren en een geluidbegrenzer, het aanpassen van de geluidboxen en het isoleren van de aerobiczaal, om geluidoverlast te voorkomen. Uit de na de realisering van voornoemde maatregelen gehouden controlemetingen is gebleken dat geen overschrijdingen van voormelde geluidgrenswaarden meer plaatsvinden. Dat volgens appellanten op gezette tijden de geluidgrenswaarden wel worden overschreden, is, gelet op het voorgaande en het verhandelde ter zitting, niet aannemelijk geworden. Nu er ten tijde van het bestreden besluit geen sprake was van een overschrijding van de in het Besluit opgenomen geluidgrenswaarden, was verweerder niet bevoegd tot het toepassen van bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen. Hij heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat er geen grond was om op te treden.
2.8. Voorzover appellanten stellen dat de aanwezigheid van de inrichting zich niet verdraagt met het ter plaatse geldende bestemmingsplan, overweegt de Afdeling dat deze beroepsgrond geen betrekking heeft op het belang van de bescherming van het milieu in de zin van artikel 8.10 van de Wet milieubeheer en reeds om die reden niet kan slagen.
2.9. Het beroep is ongegrond.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Van Hardeveld
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2003
312-374.