200206125/1.
Datum uitspraak: 16 juli 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
"De Batouwe Golfsport B.V.", gevestigd te Zoelen,
appellante,
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 28 mei 2002 heeft de gemeenteraad van Buren, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 23 april 2002, het bestemmingsplan "De Batouwe 2002" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 17 september 2002,
no. RE2002.62517, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 18 november 2002, bij de Raad van State ingekomen op 19 november 2002, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 11 december 2002.
Bij brief van 9 januari 2003 heeft verweerder medegedeeld dat het beroepschrift hem geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 4 april 2003. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 juni 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. H. Pennarts, advocaat te Rotterdam, en [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door
mr. E.T. de Jong, advocaat te Arnhem, zijn verschenen. Verder is verschenen de gemeenteraad van Buren, vertegenwoordigd door Y. Kieft, ambtenaar van de gemeente.
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Het plan voorziet in een planologische regeling voor de bestaande 18-holes golfbaan aan de Oost Kanaalweg te Zoelen. Dit plan beoogt tevens de golfbaan ten zuidoosten uit te breiden met een 9-holes golfbaan.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan gedeeltelijk goedgekeurd.
2.3. Appellante stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan het plandeel dat betrekking heeft op de uitbreiding van de golfbaan. Zij voert hiertoe aan dat verweerder ten onrechte concludeert dat de gemeente Buren onvoldoende onderzoek heeft laten uitvoeren naar mogelijk aanwezige archeologische waarden in dat deel van het plangebied waarop de uitbreiding is voorzien. Appellante is verder van mening dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat voor de uitbreiding van de golfbaan een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt op grond van categorie 10.2 van onderdeel D in bijlage 3 bij het Besluit milieueffectrapportage 1994, zoals dit is gewijzigd bij Besluit van 7 mei 1999, Staatsblad no. 224 (hierna: het Besluit). De in geding zijnde gronden hadden volgens haar voorheen een uitsluitend agrarische bestemming. Dat een gedeelte van het gebied tevens de aanduiding “van archeologische waarde” had, maakt dit volgens appellante niet anders. Zij betoogt voorts dat verweerder ten onrechte concludeert dat onvoldoende is gemotiveerd of aan het draagvlakcriterium is voldaan.
2.4. De gemeenteraad stelt zich op het standpunt dat uitbreiding van de golfbaan noodzakelijk is gezien het toenemend aantal jeugdleden. Daarnaast maakt de uitbreiding een efficiënte bezetting van het hele golfterrein mogelijk. Hij heeft verder overwogen dat binnen het deel van de uitbreiding onderzoek is gedaan naar het terrein van hoge archeologische waarde met cma-code 39B-102 (cma-code is een code waarmee een bepaald archeologisch terrein wordt aangeduid). De aanbevelingen uit dit rapport zijn in het plan verwerkt. De gemeenteraad stelt zich voorts op het standpunt dat voor de uitbreiding van de golfbaan geen m.e.r.-beoordelingsplicht geldt.
2.5. Verweerder heeft reden gezien het plandeel dat betrekking heeft op de uitbreiding van de golfbaan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft hieraan goedkeuring onthouden. Hij stelt zich op het standpunt dat ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar het andere terrein van archeologische waarde binnen het deel van de uitbreiding, met cma-code 39B-A28. Verder is ten onrechte geen onderzoek gedaan naar het overige deel van de uitbreiding, waarvoor op grond van de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) een middelhoge verwachtingswaarde geldt. Verweerder heeft voorts overwogen dat voor het deel van de uitbreiding met cma-code 39B-102 een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt, nu deze gronden blijkens de plankaart van het geldende bestemmingsplan “Buitengebied 1997” zijn voorzien van de aanduiding “van archeologische waarde (AW)” naast de toegekende bestemming “Agrarisch Gebied A”. Hij stelt zich tot slot op het standpunt dat in relatie tot het draagvlakcriterium een gedegen onderbouwing van de uitbreidingsbehoefte van appellante in de plantoelichting ontbreekt.
2.6. Mede gelet op het advies van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening van 4 april 2003 stelt de Afdeling vast dat blijkens de Archeologische Monumentenkaart (AMK) binnen het gedeelte dat voor de uitbreiding van de golfbaan is bestemd één terrein van hoge archeologische waarde is gesitueerd en verder nog een ander terrein van archeologische waarde aanwezig is. Deze terreinen zijn aangeduid met cma-code 39B-102 en 39B-A28. Blijkens de stukken heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in opdracht van de gemeente Buren een Aanvullende Archeologische Inventarisatie d.d. 16 maart 2000 uitgevoerd, waarbij alleen het terrein met cma-code 39B-102 is onderzocht. Appellante betoogt hierbij dat verweerder in het kader van het overleg ingevolge artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 heeft geadviseerd alleen het terrein met cma-code 39B-102 te laten onderzoeken. Verweerder stelt zich daarentegen op het standpunt dat hij tijdens dit overleg voldoende duidelijk heeft gemaakt dat naar de gehele uitbreiding van de golfbaan archeologisch onderzoek dient te worden verricht.
De Afdeling is ongeacht deze communicatie tussen appellante en verweerder van oordeel, dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het uitgevoerde archeologisch onderzoek te beperkt is, nu niet het gehele uitbreidingsgebied is onderzocht. Dit gezien de middelhoge verwachting van archeologische vindplaatsen en het andere terrein van archeologische waarde met cma-code 39B-A28 binnen het gebied. Verweerder is derhalve niet in staat geweest om te beoordelen of de gehele uitbreiding van de golfbaan in overeenstemming is met de in het Streekplan Gelderland 1996 opgenomen essentiële beleidsuitspraak voor het landelijk gebied, dat archeologische waarden van groot belang zijn en zullen worden ontzien en waar mogelijk versterkt.
2.6.1. Ten aanzien van de vraag of voor de uitbreiding van de golfbaan een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt, overweegt de Afdeling als volgt.
Ingevolge artikel 7.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer worden bij algemene maatregel van bestuur de activiteiten aangewezen, ten aanzien waarvan het bevoegd gezag krachtens artikel 7.8b en 7.8d van die wet moet bepalen of voor de activiteit, vanwege de bijzondere omstandigheden waaronder zij wordt ondernomen, een milieueffectrapport moet worden gemaakt.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, van het Besluit, worden als activiteiten als bedoeld in artikel 7.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer aangewezen de activiteiten die behoren tot een categorie die in onderdeel D van bijlage 3 is omschreven.
In onderdeel D van bijlage 3 is in categorie 10.2 de aanleg, wijziging of uitbreiding van een golfbaan als m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit aangewezen, indien deze is voorzien op gronden met een andere dan een agrarische bestemming en betrekking heeft op een oppervlakte van 25 hectare of meer, een oppervlakte van 10 hectare of meer in een gevoelig gebied, of op 9 holes of meer.
Blijkens pagina 73 van de Nota van Toelichting behorende bij het Besluit, geldt een uitzondering op de m.e.r.-beoordelingsplicht voor gronden met een in het bestemmingsplan vastgelegde uitsluitend agrarische bestemming. Gronden die daarnaast nog een andere bestemming hebben, bijvoorbeeld een natuurwetenschappelijke of landschappelijke, vallen niet onder deze uitzondering.
Als aanzienlijke potentiële milieugevolgen, die uit milieueffectrapporten naar voren zijn gekomen, vermeldt pagina 73 van de Nota van Toelichting effecten op bodem en water, geluidhinder, verkeersaantrekkende werking, gevolgen voor het landschap, de cultuurhistorie en de archeologie alsmede gevolgen voor de flora, fauna en ecologie.
Op grond van het geldende bestemmingsplan “Buitengebied 1997” hebben de gronden waarop de uitbreiding van de golfbaan is voorzien de bestemming “Agrarisch Gebied A”. Voor zover deze gronden van archeologische waarde zijn, is op de plankaart de aanduiding “van archeologische waarde (AW)” opgenomen en is in de voorschriften in een aanlegvergunningstelsel voorzien. Op deze plankaart is binnen het uitbreidingsgebied van de golfbaan het terrein van hoge archeologische waarde met cma-code 39B-102 weergegeven met de aanduiding (AW).
De Afdeling is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat voor zover de uitbreiding van de golfbaan betrekking heeft op het terrein met cma-code 39B-102 een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt, nu met de aanduiding “van archeologische waarde (AW)” niet meer kan worden gesproken van een uitsluitend agrarische bestemming. Ten onrechte is voor dit terrein derhalve de procedure als bedoeld in de artikelen 7.8a tot en met 7.8d van de Wet milieubeheer achterwege gelaten.
2.6.2. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, is de Afdeling voorts van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in de plantoelichting een deugdelijke onderbouwing van de uitbreidingsbehoefte van appellante ontbreekt. Hierbij is in aanmerking genomen dat in de plantoelichting slechts is vermeld dat de capaciteit van de huidige 18-holes golfbaan onvoldoende is gebleken, gezien het gewijzigd gebruik van het golfterrein en een grotere vraag naar lesmogelijkheden. Een cijfermatige onderbouwing van de uitbreidingsbehoefte, het in kaart brengen van de effecten op golfclubs in de omgeving en het gevaar voor het toestaan van nevenactiviteiten indien de ontwikkeling van de golfsport in de toekomst zal afnemen, zijn hierbij niet betrokken. Dit klemt te meer nu in het Streekplan Gelderland 1996 op pagina 112 wordt vermeld dat de toepassing van het draagvlakcriterium heeft geresulteerd in een goede spreiding van golfvoorzieningen in de provincie Gelderland. Gezien deze spreiding en de ontwikkeling van de golfsport wordt een terughoudend beleid gevoerd ten aanzien van de aanleg van nieuwe golfvoorzieningen. Alleen als er sprake is van een duidelijke kwalitatieve impuls en een aantoonbare toeristische meerwaarde kan op medewerking worden gerekend. Het realiseren van volwaardige voorzieningen in de vorm van 18-holes terreinen verdient hierbij de voorkeur. Uitbreiding van de capaciteit zal dan ook eerst in deze richting moeten worden gezocht. De beleidsbeschrijving landelijk gebied en het draagvlakcriterium zijn richtinggevend voor nieuwe initiatieven.
Voor zover appellante een beroep doet op de brief van 27 september 2002 van de Nederlandse Golf Federatie inzake de raming van de haalbaarheid en het draagvlak van de uitbreiding van de golfbaan, overweegt de Afdeling dat verweerder de inhoud van deze brief niet heeft kunnen betrekken in zijn besluit omtrent goedkeuring, aangezien deze brief dateert van na het bestreden besluit.
2.7. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het plan, voor zover dit ziet op het terrein binnen de uitbreiding van de golfbaan met cma-code 39B-102, in strijd is met artikel 7.27, derde lid, van de Wet milieubeheer.
Verweerder heeft zich verder in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan, voor zover dit betrekking heeft op de uitbreiding van de golfbaan, in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft onthouden aan het plandeel dat betrekking heeft op de uitbreiding van de golfbaan.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Voorzitter, en mr. J.J. Vis en mr. M. Oosting, Leden, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Cleton w.g. Kooijman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2003