ECLI:NL:RVS:2003:AH9874

Raad van State

Datum uitspraak
16 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200205622/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • D. Dolman
  • J.J. Vis
  • P.J.J. van Buuren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan "De Klinkenberg" door gemeenteraad van Ede

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "De Klinkenberg" door de gemeenteraad van Ede, vastgesteld op 20 december 2001. Het college van burgemeester en wethouders had op 13 november 2001 een voorstel gedaan voor dit bestemmingsplan. De goedkeuring door de gedeputeerde staten van Gelderland volgde op 23 juli 2002. Appellant sub 1 en appellant sub 2 hebben tegen deze goedkeuring beroep ingesteld bij de Raad van State. De zitting vond plaats op 22 mei 2003, waar beide appellanten en vertegenwoordigers van de gemeente en de stichting “Veilig en Verzorgd Wonen Ede” aanwezig waren. Appellant sub 1 betoogde dat de gemeenteraad de procedure onzorgvuldig had uitgevoerd en dat zijn zienswijze onvoldoende was behandeld. De gemeenteraad erkende dat een inspraakreactie van appellant sub 1 niet correct was meegenomen, maar stelde dat dit geen procedurele gevolgen had. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de gemeenteraad voldoende had gereageerd op de zienswijze van appellant sub 1 en dat zijn belangen niet waren geschaad. Appellant sub 2 voerde aan dat de hoogte van de bebouwing niet passend was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn belangen. De gemeenteraad en verweerder stelden echter dat de afstand tot de nieuwe bebouwing acceptabel was en dat de hoogte vanuit stedenbouwkundig oogpunt passend was. De Afdeling concludeerde dat de goedkeuring van het bestemmingsplan niet in strijd was met een goede ruimtelijke ordening en verklaarde de beroepen ongegrond. De beslissing werd uitgesproken in naam der Koningin op 16 juli 2003.

Uitspraak

200205622/1.
Datum uitspraak: 16 juli 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 december 2001 heeft de gemeenteraad van Ede, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 13 november 2001, het bestemmingsplan "De Klinkenberg" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 23 juli 2002, no. RE2002.6765, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellant sub 1 bij brief van 21 oktober 2002, bij de Raad van State ingekomen op 23 oktober 2002, en appellant sub 2 bij brief van 9 oktober 2002, bij de Raad van State ingekomen op 10 oktober 2002, beroep ingesteld.
Bij brief van 25 februari 2003 heeft verweerder medegedeeld dat de beroepschriften hem geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 mei 2003, waar appellant sub 2, vertegenwoordigd door mr. E.H.M. Harbers, advocaat te Arnhem, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. E.T. de Jong, advocaat te Arnhem, zijn verschenen. Tevens zijn de gemeenteraad, vertegenwoordigd door A. Koch, ambtenaar van de gemeente, en de stichting “Veilig en Verzorgd Wonen Ede”, vertegenwoordigd door M.A.M. Haverkort, directeur, daar gehoord. Appellant sub 1 is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Het plangebied ligt aan de oostzijde van de kern Ede. Het gebied wordt globaal begrensd door de Klinkenbergerweg aan de westzijde, de Van Heutszlaan aan de noordzijde, de Eikenlaan aan de zuidzijde en de Generaal Chassélaan aan de oostkant. Het plan maakt de verbouwing van het verpleeg- en verzorgingshuis “De Klinkenberg” aan de Van Heutszlaan in Ede mogelijk.
Verweerder heeft het plan goedgekeurd.
2.3. Appellant sub 1 is van mening dat verweerder het plan ten onrechte heeft goedgekeurd. Hij heeft betoogd dat verweerder heeft miskend dat de gemeenteraad de procedure onzorgvuldig heeft uitgevoerd en onvoldoende is ingegaan op zijn zienswijze. Hij stelt dat de inspraakprocedure gebreken vertoonde. Een aantal van zijn bezwaren is daardoor niet correct in de procedure meegenomen. De schriftelijke antwoorden die de gemeenteraad in de reactie op de zienswijze alsnog heeft gegeven op zijn vragen in het kader van de inspraak acht hij niet bevredigend omdat niet echt op de vragen is ingegaan en een aantal vragen niet of onvoldoende is beantwoord.
2.3.1. De gemeenteraad heeft erkend dat een door appellant sub 1 tijdens de gehouden inspraakavond overhandigde notitie ten onrechte niet in aanmerking is genomen in het kader van de inspraak. Dit heeft volgens de gemeenteraad echter geen procedurele gevolgen omdat hij bij de reactie op de zienswijze alsnog op bedoelde punten is ingegaan.
2.3.2. Verweerder heeft geen reden gezien voor het oordeel dat het plan om deze reden in strijd met het recht is vastgesteld. Nu de inspraakreactie van appellant sub 1 door de gemeenteraad is meegenomen in de beoordeling van de zienswijze, acht hij de rechten van appellant sub 1 voldoende gewaarborgd.
2.3.3. Ingevolge artikel 6a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voor zover hier van belang, betrekt het gemeentebestuur de ingezetenen van de gemeente en in de gemeente een belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen of herziening daarvan.
Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder c, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985, in samenhang met artikel 150, tweede lid, aanhef en onder b en c, van de Gemeentewet, voor zover hier van belang, gaat het bestemmingsplan alsmede een ontwerp daarvoor vergezeld van een toelichting, waarin is neergelegd een rapportering over de inspraak en over de uitkomsten daarvan.
2.3.3.1. Blijkens de stukken heeft het voorontwerp-bestemmingsplan vanaf 22 juni 2000 gedurende vier weken ter inzage gelegen. Daarnaast is op 5 juli 2000 een inspraakavond gehouden. Appellant sub 1 heeft op de inspraakavond in twee afzonderlijke stukken een inspraakreactie ingediend. In de aan appellant sub 1 toegezonden samenvatting van de ingebrachte inspraakreacties ontbrak een van deze twee stukken. Na een reactie van appellant sub 1 hierop heeft hij een nieuwe samenvatting van de inspraakreacties ontvangen waarin beide stukken waren opgenomen. Echter in de samenvatting van de inspraakreacties in de plantoelichting ontbrak wederom de tweede door appellant sub 1 ingediende inspraakreactie, evenals de beantwoording daarvan. Een klacht van appellant sub 1 is op dit punt gegrond verklaard.
De Afdeling is van oordeel dat, hoewel de gemeenteraad ten onrechte over een deel van de inspraakreactie van appellant sub 1 en de uitkomst daarvan niet heeft gerapporteerd in de plantoelichting, verweerder hierin in dit geval geen aanleiding behoefde te zien om goedkeuring aan het plan te onthouden. Daarbij sluit de Afdeling zich aan bij het standpunt van verweerder, dat, gelet op het feit dat de gemeenteraad in het kader van de reactie op de zienswijze alsnog is ingegaan op het in de plantoelichting ontbrekende deel van de inspraakreactie, kan worden aangenomen dat appellant sub 1 niet in zijn belangen is geschaad. Voor het overige heeft appellant sub 1 naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat de gevolgde inspraakprocedure op onjuiste wijze heeft plaatsgevonden. Zij ziet voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de gemeenteraad onvoldoende op de vragen van appellant sub 1 is ingegaan.
2.3.4. Appellant sub 1 heeft voorts aangevoerd dat de informatie over schaduwwerking van het beoogde gebouw die verweerder heeft gehanteerd, onjuist is en dat zijn bedenking omtrent inbreuk op zijn privacy niet serieus behandeld is. Ook heeft hij gesteld dat de gehanteerde verkeersgegevens in het akoestisch rapport dat door de gemeenteraad in de besluitvorming is betrokken, dubieus zijn.
2.3.5. De gemeenteraad heeft aan de in geding zijnde gronden de bestemming “Woondoeleinden” toegekend, met de subbestemmingen “circa 60 gestapelde woningen (a)” en “verpleeg- en verzorgingshuis (b)”. Hij heeft vermeld dat uit een bezonningsstudie, uitgevoerd door het architectenbureau “Architecten aan de Maas”, blijkt dat de nieuwbouw van het verpleeg- en verzorgingshuis wat zon- en lichtval betreft geen onaanvaardbare hinder veroorzaakt. Gelet op de afstand van de nieuwbouw tot de woning van appellant sub 1 acht de gemeenteraad geen onaanvaardbare schending van de privacy aanwezig. De gemeenteraad acht de verkeersgegevens in het akoestisch rapport van juni 2001, dat ten behoeve van het bestemmingsplan is opgesteld, niet onjuist.
2.3.6. Verweerder heeft zich bij het standpunt van de gemeenteraad aangesloten. Hij heeft daarbij gesteld dat de cumulatieve bezonningsduur van de omliggende kavels niet geringer wordt met de komst van de nieuwbouw. Bij hoogstaande zon is sprake van een verbetering, bij laagstaande zon treedt meer schaduw op dan in de huidige situatie. Voorts heeft verweerder overwogen dat de nieuwbouw past in de omgeving en dat rekening is gehouden met de omliggende woonbebouwing, nu de nieuwbouw lager zal worden dat de thans bestaande gebouwen.
2.3.7. De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan of een vrij uitzicht geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De gemeenteraad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een uitzondering had moeten worden gemaakt op dit uitgangspunt.
2.3.7.1. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting bevindt de woning van appellant sub 1 zich op ongeveer 80 meter van de gronden met de bestemming “Woondoeleinden”. Op grond van de planvoorschriften en de aanduidingen op de plankaart bedraagt de maximale bouwhoogte binnen deze bestemming 17 tot 23 meter. De hoogte van het westelijke gedeelte direct ten zuiden van de woning van appellant sub 1, waarvoor de subbestemming “circa 60 gestapelde woningen (a)” geldt, mag 23 meter bedragen. Het plan maakt voor dat deel een gevellengte van ongeveer 55 meter mogelijk. Volgens de plantoelichting zal het gebouw op die plaats uit maximaal 7 bouwlagen bestaan. De gemeenteraad acht een gebouw van dergelijk formaat passend vanwege de ligging langs een stedelijke hoofdader, de Klinkenbergerweg, en het samenkomen van de verschillende bebouwingspatronen van Ede-Oost en de militaire complexen aan de oostzijde van de Klinkenbergerweg. Daarbij wijst hij tevens op de huidige bebouwing in het plangebied, bestaande uit een toren van ongeveer 35 meter hoog (ongeveer 13 bouwlagen) en een vleugel van ongeveer 22 meter hoog (ongeveer 8 bouwlagen).
2.3.7.2. Over de gevolgen van het plan voor de bezonningssituatie van de woning en tuin van appellant sub 1 verschillen partijen van mening. Volgens de gemeenteraad en verweerder zou, blijkens een bezonningsonderzoek dat de gemeenteraad in het kader van het bestemmingsplan heeft laten uitvoeren, de bij dat onderzoek in aanmerking genomen voorziene nieuwbouw enkel in de wintermaanden (geringe) schaduwwerking veroorzaken op een stukje van de tuin van appellant sub 1. Appellant sub 1 heeft door Meteo Consult B.V. eveneens een onderzoek naar de schaduwwerking van het plan laten uitvoeren. In haar rapport van 24 april 2003 stelt Meteo Consult B.V. dat de zon (indien deze schijnt) vanaf ongeveer begin november tot in de eerste helft van februari gedurende een deel van de dag achter de nieuwbouw zal schuilgaan, gezien vanuit de woning van appellant sub 1. Gedurende de eerste en de laatste paar weken van genoemde periode zal dit niet langer zijn dan ongeveer een uur aan het begin van de ochtend. In de tweede helft van november alsmede in de tweede helft van januari zal er daarnaast een periode in de middag zijn, gedurende welke de zon enige tijd achter het hoogste deel van het gebouw schuilgaat. De lengte van deze periode zal in november van dag tot dag snel toenemen tot deze een geheel vormt met de schaduwperiode in de ochtend. In januari vindt het omgekeerde plaats: de lengte van de schaduwperiode in de middag zal dan snel afnemen. Van ongeveer begin december tot in de eerste helft van januari zal de zon vanaf opkomst tot circa 15.00 uur in de middag achter het gebouw schuilgaan. Aangezien de zon in deze tijd van het jaar om ongeveer 16.30 uur ondergaat, bevindt de woning van appellant sub 1 (op het niveau van de begane grond) zich volgens Meteo Consult B.V. een groot deel van de dag in de schaduw.
De Afdeling is gelet op het bovenstaande van oordeel dat, ook indien wordt aangenomen dat de door appellant sub 1 overgelegde onderzoeksresultaten juist zijn, het plan voor appellant sub 1, gelet op lengte van de periode en het jaargetijde waarin de schaduwwerking optreedt, geen onevenredige afname van zonlicht betekent. Het voorgaande in aanmerking genomen, acht de Afdeling, ondanks dat de bouwmassa binnen het plangebied en de gevellengte ten zuiden van de woning van appellant sub 1 toenemen, gelet onder meer op de maximale hoogte van de voorziene bebouwing en de afstand van de woning van appellant sub 1 tot het plandeel niet aannemelijk dat de persoonlijke levenssfeer van appellant sub 1 als gevolg van het plan onevenredig wordt aangetast.
2.3.7.3. Met betrekking tot de door appellant sub 1 betwiste verkeersgegevens acht de Afdeling door hetgeen appellant sub 1 daaromtrent heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat aan de in het akoestisch rapport gehanteerde verkeersgegevens dusdanige gebreken kleven dat verweerder bij zijn besluitvorming niet van de conclusies van dit rapport heeft kunnen uitgaan. Hoewel verweerder hierop in het bestreden besluit summier is ingegaan, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat verweerder de van belang zijnde aspecten met betrekking tot dit punt niet of onvoldoende in zijn besluitvorming heeft betrokken.
2.3.7.4. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
2.4. Appellant sub 2, die eveneens stelt dat verweerder het plan ten onrechte heeft goedgekeurd, heeft aangevoerd dat verweerder heeft miskend dat de toegestane hoogte van de bebouwing op korte afstand van woningen aan onder meer de Generaal Chassélaan niet passend is. Verweerder heeft volgens hem onvoldoende rekening gehouden met zijn specifieke belang. Hij heeft bezwaar tegen de mogelijkheid om parkeerplaatsen aan te leggen op enkele meters van zijn achtertuin. Tevens heeft hij bezwaar tegen de verdere verstening van de woonomgeving. Hij betwijfelt, gelet op recente ontwikkelingen, voorts of het plan binnen een planperiode van tien jaar kan worden uitgevoerd.
2.4.1. De gemeenteraad heeft er op gewezen dat de afstand tussen de nieuwe bebouwing en de woning van appellant sub 2 56 meter bedraagt. Mede gelet op de bestemming “Groensingel” rond de voorziene parkeerplaats acht de gemeenteraad dit een acceptabele afstand. De gemeenteraad wijst er voorts op dat de maximale hoogte van de bebouwing aan de zijde van de Generaal Chassélaan 17 meter bedraagt. De gemeenteraad acht deze hoogte vanuit stedenbouwkundig oogpunt passend.
2.4.2. Verweerder heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat de situatie planologisch aanvaardbaar is.
2.4.3. Uit de plantoelichting blijkt het volgende. In Ede bestaat een grote behoefte aan verzorgings- en verpleeghuizen en deze behoefte zal in de toekomst vanwege demografische ontwikkelingen (vergrijzing) worden versterkt. Het verpleeg- en verzorgingshuis “De Klinkenberg” is één van de verzorgingshuizen in de kern Ede. Het is echter sterk verouderd en voldoet niet meer aan de eisen die de verzorgingssector aan dergelijke voorzieningen stelt. Een probleem is dat de oppervlakte van de bewonersappartementen (24 m2) te klein is, wat tot gevolg heeft dat de appartementen niet rolstoeltoegankelijk zijn en niet geschikt voor intensieve bedverpleging. De nieuwbouwnorm 2000 voor verzorgingsappartementen bedraagt 39 m2. Verder moet het aantal algemene zorg- en verblijfsruimten sterk worden uitgebreid. Gevolg van de nieuwe eisen en de uitbreiding is volgens de plantoelichting dat meer grondoppervlak noodzakelijk is voor de realisering van de nieuwbouw.
Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting ligt de in het plan voorziene nieuwbouw op een afstand van 30 meter van de perceelsgrens en op 56 meter van de woning van appellant sub 2 aan de Generaal Chassélaan 8. Het deel van de nieuwbouw aan de zijde van de Generaal Chassélaan heeft een maximale bouwhoogte van 17 meter. Tussen de nieuwbouw en het perceel van appellant sub 2 liggen nog gronden met een parkeerbestemming en een strook, direct grenzend aan het perceel, van 4 meter breed met de bestemming “Groensingel”. Blijkens artikel 10 van de planvoorschriften is deze groensingel bestemd voor opgaande en afschermende beplanting, een en ander met bijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde. Voorts zijn op de plankaart, op de gronden met een parkeerbestemming, 8 waardevolle en beeldbepalende bomen aangegeven. Deze staan deels tussen het perceel van appellant sub 2 en de voorziene nieuwbouw. De schaal van het te bouwen complex is volgens verweerder afgestemd op de bebouwing aan de oostrand van Ede-stad, waaronder de militaire complexen aan de Klinkenbergerweg.
De Afdeling is gelet op het voorgaande van oordeel dat in het licht van hetgeen is overwogen omtrent de behoefte aan een nieuw verpleeg- en verzorgingshuis, verweerder in redelijkheid aan de belangen die door het plan worden gediend een groter gewicht heeft kunnen toekennen dan aan de belangen van appellant sub 2 die daardoor worden aangetast. Verweerder heeft naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid kunnen menen dat, hoewel de aanwezigheid van de parkeervoorziening op het perceel van appellant sub 2 merkbaar zal zijn, mede gelet op de tussengelegen groensingel van vier meter breed waar hoogopgaande afschermende beplanting zal worden aangelegd, geen onevenredige aantasting van zijn woonklimaat zal plaatsvinden.
Gelet op de ruime groenvoorzieningen die in het plan zijn voorzien voorziet de Afdeling voorts geen zodanige verstening dat verweerder om die reden het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening had moeten oordelen.
2.4.3.1. Met betrekking tot de twijfel van appellant sub 2 omtrent de verwezenlijking van het bestemmingsplan heeft de directeur van de stichting “Veilig en Verzorgd Wonen Ede” ter zitting gesteld dat, omdat de gemeente inmiddels nieuwe locaties heeft aangewezen waar ook woningen voor ouderen gebouwd mogen worden, op dit moment niet duidelijk is welke vorm de bebouwing binnen het plan uiteindelijk zal krijgen. Wel zal er volgens hem in elk geval binnen de planperiode gebouwd worden, aangezien het oude gebouw niet meer voldoet. Gelet hierop heeft verweerder naar het oordeel van de Afdeling terecht in de omstandigheid, dat de maximale bouwmogelijkheden die het plan biedt wellicht niet zullen worden benut, geen aanleiding gezien om het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten.
2.4.3.2. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan ook in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
2.5. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
De beroepen zijn ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Voorzitter, en mr. J.J. Vis en mr. P.J.J. van Buuren, Leden, in tegenwoordigheid van mr. Z.N. Kammeraat, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Kammeraat
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2003
295.