ECLI:NL:RVS:2003:AH9862

Raad van State

Datum uitspraak
16 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200204490/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake overhevelingssaldo voor Protestants Christelijk Basisonderwijs Zuidhorn

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de raad van de gemeente Zuidhorn tegen een uitspraak van de rechtbank te Groningen. De rechtbank had op 8 juli 2002 het besluit van de raad van 28 mei 2001, waarin het bezwaar van de vereniging 'Vereniging voor Protestants Christelijk Basisonderwijs Zuidhorn' ongegrond werd verklaard, vernietigd. De raad had in 1999 een overhevelingssaldo vastgesteld voor de vereniging, maar de rechtbank oordeelde dat dit besluit niet in overeenstemming was met de wetgeving omtrent de bekostiging van voorzieningen in het basisonderwijs. De Raad van State heeft de zaak op 6 mei 2003 behandeld, waarbij de raad werd vertegenwoordigd door mr. R.H.J. Hoogervorst. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de voorzieningen niet als zodanig waren opgenomen in de programma's van eisen voor het basisonderwijs. Het hoger beroep van de raad is ongegrond verklaard, en de rechtbank uitspraak is bevestigd. De raad is veroordeeld in de proceskosten van de vereniging, die zijn vastgesteld op € 644,00, te betalen door de gemeente Zuidhorn.

Uitspraak

200204490/1.
Datum uitspraak: 16 juli 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de raad van de gemeente Zuidhorn,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Groningen van 8 juli 2002 in het geding tussen:
de vereniging "Vereniging voor Protestants Christelijk Basisonderwijs Zuidhorn", gevestigd te Zuidhorn
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 december 1999 heeft appellant (hierna: de raad) - voorzover thans van belang - het zogenoemde overhevelingssaldo "Andere voorzieningen" ten behoeve van de vereniging "Vereniging voor Protestants Christelijk Basisonderwijs Zuidhorn" (hierna: de vereniging) vastgesteld op een bedrag van ƒ 23.225,00/€ 10.539,05.
Bij besluit van 28 mei 2001 heeft appellant, onder verwijzing naar het advies van de commissie bezwaar- en beroepschriften van 11 april 2001, het daartegen door de vereniging gemaakte bezwaar - voorzover thans van belang - ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 juli 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Groningen (hierna: de rechtbank) - voorzover thans van belang - het daartegen door de vereniging ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 28 mei 2001 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de raad bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 augustus 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 16 september 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 3 oktober 2002 heeft de vereniging van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 mei 2003, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. R.H.J. Hoogervorst, en de vereniging, vertegenwoordigd door [gemachtigde], zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel XX, eerste lid, van de Wet van 4 juli 1996 (Stb. 1996, 402), houdende wijziging van de Wet op het basisonderwijs, de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, alsmede de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de decentralisatie van de huisvestingsvoorzieningen (hierna: de Wet van 4 juli 1996) - voorzover hier van belang - stelt de gemeenteraad per 31 december 1996 per bijzondere school de bedragen vast die hij op grond van artikel 74 van de Wet op het basisonderwijs, zoals deze bepaling luidde voor het inwerkingtreden van deze wet, ten behoeve van die bijzondere school heeft ontvangen, respectievelijk heeft uitgegeven over de periode 1 augustus 1985 tot 1 januari 1997 indien het een school voor basisonderwijs betreft, voorzover het betreft voorzieningen die na 1 januari 1997 leiden tot exploitatiekostenvergoeding.
2.2. Niet in geschil is dat de thans aan de orde zijnde voorzieningen (hierna: de voorzieningen) in de periode 1 augustus 1985 tot 1 januari 1997 door de raad op grond van artikel 74 van de Wet op het basisonderwijs voor vergoeding in aanmerking zijn gebracht. Vast staat verder, dat de voorzieningen niet als zodanig zijn opgenomen in de programma's van eisen voor het basisonderwijs 1997 (hierna: de programma's van eisen).
2.3. De raad heeft betoogd, dat niet de opsomming in de programma's van eisen maar het zogenoemde "binnenkant/buitenkant criterium" bepalend is voor de vraag of een bepaalde voorziening door het bevoegd gezag dient te worden bekostigd uit de vergoeding voor de materiële instandhouding.
2.3.1. Dit betoog faalt. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 24 oktober 2001 inzake nr. 200003500/1 (aangehecht) is het "binnenkant/buitenkant criterium" als zodanig niet in de Wet op het primair onderwijs neergelegd; voorzover het onderhoud betreft heeft dit criterium echter wel zijn neerslag gevonden in de programma's van eisen.
2.3.2. De programma's van eisen worden op grond van artikel 113, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs bij ministeriële regeling vastgesteld en omvatten een omschrijving van de in aanmerking genomen componenten waaruit de voorzieningen zijn opgebouwd, de daarvoor noodzakelijk geachte bedragen en de wijze waarop de voor elke voorziening vast te stellen vergoeding wordt berekend. Uit de eveneens aangehechte uitspraak van 31 mei 2001 inzake nr. 200003104/1 volgt dat, indien de programma's van eisen voor een bepaalde voorziening geen component bevatten, de voorziening niet kan worden gerekend tot de voorzieningen waarvoor de kosten dienen te worden bestreken uit de vergoeding voor de materiële instandhouding. Dat toepassing van het "binnenkant/buitenkant criterium" wellicht tot een andere uitkomst leidt, is - gelet op het algemeen verbindende karakter van de programma's van eisen - in dit kader zonder betekenis. De rechtbank is tot hetzelfde oordeel gekomen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de raad van de gemeente Zuidhorn in de door de vereniging "Vereniging voor Protestants Christelijk Basisonderwijs Zuidhorn" in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Zuidhorn te worden betaald aan vereniging.
Aldus vastgesteld door mr. C. de Gooijer, Voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van Staat.
De Voorzitter is verhinderd w.g. Van Loon
de uitspraak te ondertekenen ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2003
284.