ECLI:NL:RVS:2003:AH9839

Raad van State

Datum uitspraak
9 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200303096/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • W.M. Haverkamp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake verbouwingsvergunning voor schip in Amsterdam

Op 14 februari 2000 weigerde het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam een verbouwingsvergunning voor het schip '[naam schip]'. Tevens werd de eigenaar gelast om het schip vóór 1 juli 2000 in de oorspronkelijke staat te herstellen, met een dwangsom van ƒ 500,00 per dag. Na een ongegrond verklaard bezwaar door het college op 28 december 2000, werd het besluit van 12 december 2002 door het dagelijks bestuur opnieuw ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam verklaarde op 2 april 2003 het beroep van de rechtsopvolgster van de eigenaar ongegrond. Hierop heeft verzoekster op 15 mei 2003 hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 27 juni 2003 het verzoek behandeld, waarbij verzoekster werd bijgestaan door mr. C. Sjenitzer en het dagelijks bestuur door mr. A.A. Diamandidis. De Voorzitter heeft geoordeeld dat het belang van verzoekster bij opschorting van de last onder dwangsom voldoende spoedeisend is, gezien de kosten en overlast die de verwijdering van de ramen met zich meebrengt. De Voorzitter heeft besloten om de last onder dwangsom te schorsen en het dagelijks bestuur te veroordelen in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 644,00, te betalen door de gemeente Amsterdam. Deze uitspraak werd openbaar uitgesproken op 9 juli 2003.

Uitspraak

200303096/2.
Datum uitspraak: 9 juli 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekster], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Amsterdam van 2 april 2003 in het geding tussen:
verzoekster
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 februari 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college) geweigerd aan [partij] een verbouwingsvergunning te verlenen ten behoeve van het schip “[naam schip]”, alsmede hem gelast om het schip vóór 1 juli 2000 in de oorspronkelijke staat te herstellen onder aanzegging van een dwangsom van ƒ 500,00 (€ 226,89) per dag met een maximum van ƒ 30.000,00 (€ 13.613,41).
Bij besluit van 28 (lees 15) december 2000 heeft het college het daartegen door [partij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 juli 2002 heeft de rechtbank te Amsterdam het daartegen door [partij] ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 28 (lees 15) december 2000 vernietigd.
Bij besluit van 12 december 2002 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum (hierna: het dagelijks bestuur), rechtsopvolger in deze van het college, het bezwaar van [partij] opnieuw ongegrond verklaard, met dien verstande dat de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom wordt gesteld op vier maanden na verzending van deze beslissing op bezwaar.
Bij uitspraak van 2 april 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door verzoekster, de rechtsopvolgster van [partij], ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft verzoekster bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 mei 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 23 mei 2003.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 mei 2003, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 juni 2003, waar verzoekster in persoon, bijgestaan door mr. C. Sjenitzer, advocaat te Amsterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door
mr. A.A. Diamandidis, werkzaam bij de Dienst Binnenwaterbeheer Amsterdam, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De verbouwing waarvoor vergunning is gevraagd betrof het aanbrengen van acht ramen aan de waterzijde in de romp van “[naam schip]”. De verbouwing heeft reeds plaatsgevonden in februari 1999. De vergunning is geweigerd na een negatief welstandsadvies, waarbij tevens de last onder dwangsom is opgelegd. Als gevolg van de uitspraak van de voorzieningenrechter zal de begunstigingstermijn van deze last tot het in de oorspronkelijke staat herstellen van het schip eindigen op 2 augustus 2003. Het verzoek strekt tot opschorting van deze termijn totdat de Afdeling op het hoger beroep zal hebben beslist. Verzoekster wijst op de kosten die zijn verbonden aan de verwijdering van de ramen en de daarmee gepaard gaande overlast en hinder door werkzaamheden. Het schip zal namelijk eerst moeten worden verplaatst naar een werf, alvorens de ramen kunnen worden verwijderd.
2.2. Na afweging van het belang van het dagelijks bestuur bij handhaving van de toepasselijke regelgeving tegen het door verzoekster gestelde belang, wordt, mede gelet op de reeds verstreken periode sinds de plaatsing van de ramen in februari 1999, het belang van verzoekster voldoende spoedeisend en zwaarwegend geacht, om, in afwachting van de behandeling van het hoger beroep door de Afdeling, de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.3. Het dagelijks bestuur dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum van 12 december 2002, referentie 021176, alsmede het besluit van 14 februari 2000, voorzover het de oplegging van de last onder dwangsom betreft;
II. veroordeelt het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum in de door verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Amsterdam (stadsdeel Amsterdam-Centrum) te worden betaald aan verzoekster.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Haverkamp, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Haverkamp
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2003
306-421.