200302621/2.
Datum uitspraak: 11 juli 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
Bij besluit van 27 juni 2002 heeft de gemeenteraad van Losser het bestemmingsplan "De Lutte-Zuid, 3e fase" vastgesteld.
Bij besluit van 11 februari 2003, kenmerk RWB/2002/2118, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 22 april 2003, bij de Raad van State ingekomen op 24 april 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 22 april 2003, bij de Raad van State ingekomen op 24 april 2003, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 juni 2003, waar verzoeker, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A. van Maurik, ambtenaar bij de provincie, zijn verschenen.
Voorts is daar gehoord H.A.M. Plegt, ambtenaar bij de gemeente, namens het gemeentebestuur van Losser.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan maakt de realisatie van een bedrijventerrein voor kleinschalige bedrijvigheid mogelijk in het gebied tussen de Lossersestraat en het volkstuinencomplex aan het Haerpad te De Lutte. Daarnaast voorziet het plan in de aanleg van een dorpsrandzone ten zuiden van de bebouwing van De Lutte.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan gedeeltelijk goedgekeurd.
2.3. Verzoeker stelt dat verweerder het plan, voorzover dat betrekking heeft op de aanleg van een bedrijventerrein, ten onrechte heeft goedgekeurd. Hij meent dat het plan op dit punt in strijd is met het streekplan, nu geen aantoonbare behoefte aan een bedrijventerrein bestaat. Daarnaast bestaat volgens hem geen zekerheid over de wijze van de uitgifte van de grond.
Verder stelt hij dat de aanleg van een bedrijventerrein tussen zijn woning en de Rijksweg A1 in strijd is met een toezegging die van gemeentewege is gedaan bij de aankoop van zijn perceel in 1986.
2.3.1. In het streekplan “Overijssel 2000+” is bepaald dat in kleine kernen, waartoe De Lutte wordt gerekend, vestiging van bestaande bedrijven uit het buitengebied of uit omliggende andere kleine kernen kan plaatsvinden. Veelal is de ruimtevraag voor bedrijvigheid bij kleine kernen beperkt, zodat hiervoor geen bedrijventerrein nodig is. Per kern zal, aan de hand van de aantoonbare behoefte, kunnen worden bezien of bedrijventerrein al dan niet op voorraad ontwikkeld of uitgebreid dient te worden, aldus het streekplan.
De kern De Lutte is in het streekplan voorzien van een rode contour (de zogenoemde belemmeringslijn). Overschrijding van deze belemmeringslijn door stedelijke ontwikkelingen zal in principe niet mogen plaatsvinden.
2.3.2. De Voorzitter stelt allereerst vast dat het plangebied valt binnen de belemmeringslijn die in het streekplan rond De Lutte is opgenomen.
Verder is uit de stukken af te leiden dat over de vraag of behoefte bestaat aan een bedrijventerrein in De Lutte diverse besprekingen hebben plaatsgevonden tussen de provincie en de gemeente. Het gemeentebestuur heeft bij brief van 18 november 2002 een lijst overgelegd met bedrijven die in aanmerking willen komen voor een kavel op het bedrijventerrein. Op deze lijst staan bedrijven die in of rond De Lutte reeds bedrijfsactiviteiten verrichten.
In een aanvullende brief van 3 februari 2003 heeft het gemeentebestuur waarborgen gegeven over de wijze waarop de kavels zullen worden uitgegeven aan de lokale bedrijven.
Naar aanleiding hiervan heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de behoefte aan een nieuw bedrijventerrein en een juiste en verantwoorde uitgifte ervan in voldoende mate vaststaat c.q. is gewaarborgd.
Hetgeen verzoeker heeft aangevoerd, leidt de Voorzitter niet tot het oordeel dat verweerder dit standpunt niet heeft kunnen innemen. Daarbij merkt de Voorzitter nog op dat het gemeentebestuur ter zitting heeft verklaard dat alle kavels op het bedrijventerrein inmiddels via intentieverklaringen zijn gereserveerd voor plaatselijke bedrijven en dat er een wachtlijst bestaat van bedrijven die eveneens in aanmerking willen komen voor een bedrijfskavel.
De Voorzitter stelt verder vast dat verweerder gedeeltelijk goedkeuring aan de planvoorschriften heeft onthouden, waarmee wordt gewaarborgd dat er uitsluitend op kleinschalige en passende wijze bedrijfsbebouwing op het terrein kan worden opgericht.
Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter geen grond voor het oordeel dat het plan, wat betreft de aanleg van een bedrijventerrein ter plaatse, in strijd is met het streekplan.
2.3.3. De Voorzitter overweegt verder dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting niet is gebleken dat de gemeenteraad aan verzoeker bij de aankoop van zijn perceel toezeggingen heeft gedaan met betrekking tot het behoud van vrij uitzicht.
Voorzover verzoeker stelt dat de gemeenteraad ten onrechte een beleidswijziging heeft doorgevoerd ten aanzien van het gebied tussen zijn woning en de Rijksweg A1, overweegt de Voorzitter dat aan een geldend bestemmingsplan in het algemeen geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. Op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen kunnen steeds andere bestemmingen en voorschriften in een plan worden opgenomen. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder een uitzondering had moeten maken op dit beginsel.
2.4. Gelet op het vorenstaande heeft de Voorzitter, alles in aanmerking genomen, niet de verwachting dat het goedkeuringsbesluit in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. Aldus bestaat geen spoedeisend belang bij schorsing van het bestreden besluit. Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening dient te worden afgewezen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Soede
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2003