ECLI:NL:RVS:2003:AH9830

Raad van State

Datum uitspraak
11 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200301929/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R. Cleton
  • P. Klein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan 'Land van Belofte' in Schiedam

Op 3 juni 2002 heeft de gemeenteraad van Schiedam het bestemmingsplan 'Land van Belofte' vastgesteld. Dit plan voorziet in de bouw van woningen, kantoren, winkels, horeca, en parkeervoorzieningen op het perceel aan de kop van de Boterstraat en het voormalige HEMA-terrein. Op 7 januari 2003 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland goedkeuring verleend aan dit plan. Verzoeker sub 1, handelend onder de naam 'De Sportarcade', en verzoekers sub 2 hebben tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De Voorzitter heeft de verzoeken op 13 juni 2003 behandeld.

De Voorzitter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. Verzoekers hebben aangevoerd dat er onvoldoende parkeervoorzieningen zijn en dat de bouwhoogte niet past in de historische structuur van de Boterstraat. De Voorzitter heeft vastgesteld dat het plan een ondergrondse parkeergarage voorziet met voldoende parkeerplaatsen en dat de bouwhoogte in overeenstemming is met de bestemmingsplanvoorschriften. De Voorzitter heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de rechtmatigheid van het goedkeuringsbesluit van verweerder.

Uiteindelijk heeft de Voorzitter de verzoeken om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen grond is voor het vermoeden dat het besluit van verweerder in de bodemzaak zal worden vernietigd. De beslissing is op 11 juli 2003 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

200301929/2.
Datum uitspraak: 11 juli 2003.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoeker sub 1], handelend onder de naam "De Sportarcade", wonend te [woonplaats],
2. [verzoekers sub 2], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 juni 2002 heeft de gemeenteraad van Schiedam het bestemmingsplan "Land van Belofte" vastgesteld.
Bij besluit van 7 januari 2003, kenmerk DRM/ARB/02/5572A, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit hebben onder meer verzoeker sub 1 bij brief van 14 april 2003, bij de Raad van State ingekomen op 15 april 2003, en verzoekers sub 2 bij brief van 15 april 2003, bij de Raad van State ingekomen op 16 april 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 14 april 2003, bij de Raad van State ingekomen op 15 april 2003, heeft verzoeker sub 1 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 15 april 2003, bij de Raad van State ingekomen op 16 april 2003, hebben verzoekers sub 2 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 13 juni 2003, waar verzoeker sub 1, vertegenwoordigd door mr. Th. Dollee, advocaat te Rotterdam, verzoekers sub 2, vertegenwoordigd door mr. S. Visser, advocaat te Rotterdam, en verweerder, vertegenwoordigd door A. de Jong, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is namens de gemeenteraad mr. N. van Gilst, ambtenaar van de gemeente, daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in de bouw van woningen, kantoren, winkels, horeca, dienstverlenende bedrijven, kleinschalige bedrijven en parkeervoorzieningen op het perceel [locatie], de kop van de Boterstraat en het voormalige HEMA-terrein in het centrum van Schiedam.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit het plan goedgekeurd.
2.3. Verzoekers kunnen zich op de hierna weergegeven gronden met het bestreden besluit niet verenigen en hebben verzocht dit besluit bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen.
2.4. Voorzover verzoekers hebben aangevoerd dat verweerder het goedkeuringsbesluit niet binnen de wettelijke termijn ter inzage heeft gelegd, stelt de Voorzitter vast dat dit bezwaar betrekking heeft op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet kan aantasten.
2.5. Verzoekers stellen voorts dat in het plan onvoldoende parkeervoorzieningen zijn opgenomen. [verzoeker sub 1] heeft er in dit verband op gewezen dat de openbare parkeerplaatsen die verdwijnen door het bebouwen van het voormalige HEMA-terrein niet worden gecompenseerd. Hij wijst erop dat de exploitatie van zijn sportschool gevaar loopt, nu bezoekers niet langer van deze kosteloze parkeerfaciliteiten gebruik kunnen maken.
De Voorzitter stelt vast dat het plan ten behoeve van de nieuw te bouwen wooneenheden en bedrijfsruimten zowel op de [locatie] als op het voormalige HEMA-terrein in de bouw van een ondergrondse parkeergarage voorziet.
Ingevolge artikel 7, lid B, onder c, van de planvoorschriften dienen in deze parkeergarages in totaal minimaal 120 en maximaal 155 parkeerplaatsen te worden aangelegd. Voor de berekening van dit aantal zijn blijkens de plantoelichting de parkeernormen van het CROW als uitgangspunt genomen.
Niet is gebleken dat bij de vaststelling van het plan niet in redelijkheid van deze parkeernormen mocht worden uitgegaan. In het verlengde hiervan acht de Voorzitter voorshands niet aannemelijk dat het aantal parkeerplaatsen ten behoeve van de te bouwen woningen en bedrijfsruimten ontoereikend moet worden geacht.
Voorts stelt de Voorzitter vast dat in de onmiddellijke nabijheid van de sportschool een openbare parkeergarage aanwezig is. Ter zitting is van de zijde van [verzoeker sub 1] niet bestreden dat deze parkeergarage in beginsel over voldoende parkeercapaciteit beschikt voor de bezoekers van de sportschool.
Aan de door [verzoeker sub 1] naar voren gebrachte omstandigheid dat het hier geen kosteloze parkeerfaciliteiten betreft, behoefde verweerder geen bijzonder gewicht toe te kennen.
2.6. Het verzoek om voorlopige voorziening van [verzoekers sub 2] heeft tevens betrekking op de toegestane bouwhoogte op het perceel [locatie]. Zij stellen dat de bouwhoogte niet past in de historische structuur van de Boterstraat en dat het aantal bouwlagen niet past in de karakteristieke bebouwing.
Blijkens de plankaart is aan dit perceel de bestemming “Woondoeleinden” toegekend, voorzien van de nadere aanwijzing “gestapelde woningen”. Het maximale aantal bouwlagen is blijkens de aanduiding op de plankaart vastgesteld op zes.
Ingevolge artikel 4, lid B, onder 4, sub b, van de planvoorschriften mag de maximale bouwhoogte van het perceel [locatie] niet meer bedragen dan 18,20 meter.
De Voorzitter stelt aan de hand van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat aldus op dit perceel hogere bebouwing is toegestaan dan elders in de Boterstraat.
Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat met het oog op een efficiënt ruimtegebruik hogere bebouwing in de binnensteden mogelijk moet zijn.
Nu het hier een verstedelijkt gebied betreft en op een deel van het nabijgelegen voormalige Hema-terrein eveneens bebouwing in zes lagen mogelijk is, komt de Voorzitter dit standpunt van verweerder op voorhand niet onredelijk voor.
Voorts acht de Voorzitter aannemelijk dat de toegestane bouwhoogte gevolgen zal hebben voor de bezonning van de naastgelegen woningen, maar er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat deze zodanig zullen zijn dat verweerder daaraan bijzonder gewicht moest toekennen.
Voorzover [verzoekers sub 2] ter onderbouwing van hun bezwaren hebben gewezen op het standpunt van de directeur van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, komt uit de stukken naar voren dat laatstgenoemde weliswaar in het kader van het overleg over het voorontwerp enige kritische kanttekeningen heeft geplaatst bij de bouwmogelijkheden voor het perceel [locatie], maar dat later in de procedure niet meer is gebleken dat hij in zoverre niet met het plan kan instemmen.
2.7. Ten aanzien van het bezwaar van [verzoekers sub 2] dat het perceel [locatie] ten onrechte in het thans aan de orde zijnde bestemmingsplan is opgenomen, is de Voorzitter, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting en in aanmerking genomen dat de gemeenteraad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toekomt bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan, voorshands van oordeel dat verweerder zich in dit geval in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat hij deze ook overigens terecht heeft goedgekeurd
2.8. Gelet op het voorgaande ziet de Voorzitter geen grond voor het vermoeden dat in de bodemzaak het besluit van verweerder zal worden vernietigd. De verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening dienen dan ook te worden afgewezen.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Cleton w.g. Klein
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2003.
176-363.