ECLI:NL:RVS:2003:AH9469

Raad van State

Datum uitspraak
9 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200206546/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor gewijzigd gebruik van een pand en de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank te Zutphen, die op 8 november 2002 het bezwaar van appellante tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Epe heeft behandeld. Het college had op 29 augustus 2001 het verzoek van appellante om toestemming voor gewijzigd gebruik van een pand afgewezen. Appellante diende op 15 oktober 2001 een bezwaarschrift in, dat te laat was, aangezien de bezwaartermijn op 30 augustus 2001 was aangevangen. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante gegrond, maar verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk. Appellante ging in hoger beroep bij de Raad van State, die op 9 juli 2003 uitspraak deed. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bezwaarschrift te laat was ingediend en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakten. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep af. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200206546/1.
Datum uitspraak: 9 juli 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats]
tegen de uitspraak van de rechtbank te Zutphen van 8 november 2002 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Epe.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 augustus 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Epe (hierna: het college) het verzoek van appellante om toestemming voor gewijzigd gebruik van het pand gelegen aan de [locatie] te [plaats] afgewezen.
Bij besluit van 21 februari 2002 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar, voor zover gericht tegen de weigering de toverformule toe te passen ongegrond verklaard, en voor zover gericht tegen de weigering de raad een voorstel te doen tot planherziening niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 8 november 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd, het bezwaar van appellante alsnog niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 9 december 2002, bij de Raad van State ingekomen op 10 december 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 5 maart 2003 heeft het college een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juni 2003, waar het college, vertegenwoordigd door J. van de Sluis, ambtenaar der gemeente, is verschenen. Appellante is niet ter zitting verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8 van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.2. Het besluit van 29 augustus 2001 is op dezelfde dag bekendgemaakt, zodat het bezwaarschrift uiterlijk op 10 oktober 2001 had moeten worden ingediend. Het bezwaarschrift van appellante is gedateerd 15 oktober 2001 en op 16 oktober 2001 door het college ontvangen. De bezwaartermijn van zes weken is derhalve overschreden.
2.3. In het besluit van 29 augustus 2001 ontbreekt ten onrechte de rechtsmiddelenvoorlichting. Dit leidt echter op zichzelf in de regel niet tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden.
2.4. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat appellante zich op 4 september 2001 telefonisch tot het college heeft gewend met de vraag wat de status is van de brief van 29 augustus 2001. Appellante is in dat gesprek medegedeeld dat bij die brief afwijzend is beslist op haar verzoek om toestemming voor gewijzigd gebruik van het pand gelegen aan de [locatie] te [plaats] en dat tegen die beslissing bezwaar kan worden gemaakt. Naar aanleiding van dat gesprek heeft het college appellante, eveneens op 4 september 2001, een standaard informatieformulier betreffende het maken van bezwaar toegezonden. Appellante heeft dat formulier de volgende dag ontvangen.
2.5. De Afdeling stelt voorop dat de toezending van het informatieformulier op 4 september 2001 niet afdoet aan het feit dat het besluit van 29 augustus 2001 door toezending is bekendgemaakt als bedoeld in artikel 3:41 van de Awb. De bezwaartermijn is derhalve op 30 augustus 2001 aangevangen. De stelling van appellante, dat die termijn eerst op 5 september 2001 een aanvang heeft genomen, faalt derhalve.
De Afdeling stelt vast dat appellante vanaf 4 september 2001, zijnde het moment dat appellante ervan op de hoogte was dat tegen het besluit van 29 augustus 2001 bezwaar kon worden gemaakt, nog vijf weken had om daartoe over te gaan.
Het betoog van appellante dat deze periode te kort was om een gemotiveerd bezwaarschrift in te dienen, omdat zij nog niet over alle gegevens betreffende het bestemmingsplan beschikte, faalt. Niet valt in te zien waarom appellante niet tijdig een pro forma bezwaarschrift had kunnen indienen, dat zij vervolgens op een later tijdstip van gronden had kunnen voorzien.
De gestelde omstandigheid kan dan ook niet worden aangemerkt als een zodanige bijzondere omstandigheid dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellante in verzuim is geweest. Ook overigens is daarvan niet gebleken.
2.6. De rechtbank is tot het juiste oordeel gekomen dat appellante het bezwaarschrift te laat heeft ingediend en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is te achten.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven w.g. Boot
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2003
202.