200300058/1.
Datum uitspraak: 9 juli 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Amsterdam van 26 november 2002 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Hilversum.
Bij besluit van 12 januari 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hilversum (hierna: het college) geweigerd de Chr. de Wetlaan en de Jac. Pennweg te Hilversum aan te wijzen als zijnde bestemd voor parkeren door vergunninghouders.
Bij besluit van 3 september 2002 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 november 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 januari 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 18 februari 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juni 2003, waar appellant in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. M.T. van der Meer, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 2 van de Parkeerverordening Hilversum 2000 kunnen burgemeester en wethouders weggedeelten aanwijzen die bestemd zijn voor het parkeren door vergunninghouders.
2.2. Appellant, bewoner van de Chr. de Wetlaan te Hilversum, heeft het college verzocht om de Chr. de Wetlaan en de Jac. Pennweg aan te wijzen voor parkeren voor vergunninghouders. Aan dit verzoek ligt ten grondslag de toename van de parkeerdruk in deze straten als gevolg van de ingebruikname van het AKN-gebouw en de aanwijzing van de omliggende straten voor vergunninghouder-parkeren, hetgeen volgens appellant overlast en verkeersonveiligheid oplevert.
Het college heeft dit verzoek afgewezen op de grond dat bedoelde straten niet voldoen aan de voor aanwijzing geldende criteria, nu deze zich niet binnen een straal van 300 meter van het AKN-gebouw bevinden, terwijl uit onderzoek is gebleken dat de straten voor wat betreft de parkeerdruk niet als “vol” - wat wil zeggen dat alle parkeerplaatsen zijn benut - zijn te kwalificeren. Het college heeft hierbij voorts overwogen dat de bewoners alle over parkeerruimte - voor henzelf en voor bezoekers - op eigen terrein beschikken.
2.3. Het in geding zijnde besluit is een besluit van algemene strekking, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, aangezien het gaat om een (afwijzing van de) aanwijzing van een concreet gebied waarvoor vergunninghouder-parkeren geldt. De voorzieningenrechter heeft dit terecht als een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit aangemerkt, zij het op onjuiste gronden.
2.4. De Afdeling stelt voorop dat het college over een ruime mate van beleidsruimte beschikt bij het aanwijzen van weggedeelten die bestemd zijn voor het parkeren door vergunninghouders. De bestuursrechter kan een dergelijk besluit slechts terughoudend toetsen.
2.5. Appellant heeft betoogd dat de criteria die het college hanteert ten aanzien van de invoering van vergunninghouder-parkeren niet overeenkomen met de criteria die de gemeente Hilversum heeft gepubliceerd in het “Overzicht verkeer- en parkeermaatregelen met betrekking tot de AKN” van 28 april 1997, onder C.2, nu daarin wordt gesproken over een straal van 500 meter, straatsecties en een parkeerdruk van 90%.
Dit betoog faalt. De bedoelde publicatie is naar inhoud en strekking niet zodanig concreet dat appellant hieraan het vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat de daarin vermelde criteria bindend zijn. Uit de overgelegde stukken blijkt bovendien dat het college nog voor het nemen van het primaire besluit heeft ingestemd met een negatief advies ten aanzien van een voorgestelde verruiming naar een straal van 500 meter rondom het AKN-gebouw. Voorzover appellant heeft betoogd dat het college de criteria voor de invoering van het vergunninghouder-parkeren gedurende de procedure in voor appellant nadelige zin heeft gewijzigd, wordt hij daarin dan ook niet gevolgd.
Ook in het overigens door appellant betoogde ziet de Afdeling, gelet op de ruime beleidsvrijheid waarover het college daarbij beschikt, geen aanleiding voor het oordeel dat de door het college gehanteerde criteria in dezen onevenredig bezwarend zijn of om andere redenen niet aan het besluit ten grondslag mochten worden gelegd.
2.6. Niet bestreden is dat de Chr. de Wetlaan en de Jac. Pennweg niet binnen een straal van 300 meter van het AKN-gebouw liggen. Evenmin is bestreden dat voor een groot gedeelte van de dag geldt dat niet alle in de straten aanwezige parkeerplaatsen in gebruik zijn genomen door personeelsleden of bezoekers van AKN, zulks in afwijking van de door appellant genoemde straten die eveneens gelegen zijn op een afstand tussen de 300 en 500 meter van het AKN-gebouw en die door het college wel zijn aangewezen. Op grond van het voorgaande ziet de Afdeling, evenmin als de voorzieningenrechter, grond voor het oordeel dat het college niet heeft mogen weigeren tot invoering van vergunninghouder-parkeren in de Chr. de Wetlaan en de Jac. Pennweg over te gaan.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.Z.C. Koutstaal, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Koutstaal
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2003