200206942/1.
Datum uitspraak: 9 juli 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], gevestigd te [plaats],
het college van burgemeester en wethouders van Sint Anthonis,
verweerder.
Bij besluit van 15 oktober 2002 heeft verweerder de krachtens de Hinderwet op 5 oktober 1988 verleende revisievergunning voor een pluimveehouderij op het perceel [locatie] te [plaats] ingetrokken. Dit besluit is op 14 november 2002 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 23 december 2002, bij de Raad van State ingekomen op 27 december 2002, beroep ingesteld.
Bij brief van 7 februari 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 juni 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. E. Beele, advocaat te Den Bosch,
en verweerder, vertegenwoordigd door H.L.J. Zegers, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 8.25, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer kan het bevoegd gezag – voorzover hier aan de orde - een vergunning voor een inrichting intrekken, indien gedurende drie jaar geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning.
2.2. Volgens verweerder zijn er gedurende drie jaar geen dieren meer gehouden in de inrichting. Met het bestreden besluit wordt beoogd het voor de inrichting resterende gedeelte van de revisievergunning volledig in te trekken.
2.3. Appellante betoogt dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het feit dat zij eigenaar is van het perceel en de opstallen van het perceel [locatie]. Zij voert in dit kader onder meer aan dat zij door de door verweerder gekozen grondslag van het bestreden besluit niet meer in aanmerking kan komen voor de zogenoemde “Ruimte voor Ruimte-regeling”.
2.4. Ingevolge artikel 8.4, vierde lid, van de Wet milieubeheer vervangt een revisievergunning met ingang van het tijdstip waarop zij in werking treedt, de eerder voor de inrichting of met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde onderdelen daarvan verleende vergunningen en vervallen deze vergunningen op het tijdstip waarop de met toepassing van dit artikel verleende vergunning onherroepelijk wordt.
2.5. Bij besluit van 5 oktober 1988 is voor de inrichting een revisievergunning verleend voor een pluimveebedrijf op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Vierlingbeek, sectie […], nr. […].
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat na een gemeentelijke herindeling door het college van burgemeester en wethouders van Boxmeer bij besluit van 6 november 2001 een revisievergunning is verleend voor een veehouderij op de percelen [locaties] (gedeeltelijk). Anders dan in het bestreden besluit stelt verweerder zich thans op het standpunt dat de vergunning van 5 oktober 1988 – voorzover het het houden van dieren betreft – is betrokken bij de vergunning van 6 november 2001.
2.6. De Afdeling stelt vast dat noch uit de stukken noch uit het verhandelde ter zitting is gebleken in hoeverre het houden van dieren en de overige activiteiten op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Vierlingsbeek, sectie […], nummer […], zoals vergund bij besluit van 5 oktober 1988 is betrokken bij het besluit van 6 november 2001. Derhalve is gelet op artikel 8, vierde lid, van de Wet milieubeheer niet komen vast te staan of en in welke mate de vergunning van 5 oktober 1988 ten tijde van het bestreden besluit nog bestond.
Onder deze omstandigheden moet geconcludeerd worden dat het besluit in zoverre onzorgvuldig is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd, zodat verweerder bij het nemen van het bestreden besluit heeft gehandeld in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.7. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
2.8. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Sint Anthonis van 15 oktober 2002;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Sint Anthonis in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 686,87, waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de gemeente Sint Anthonis te worden betaald aan appellant;
IV. gelast dat de gemeente Sint Anthonis aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 218,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Beekhuis w.g. W. van Hardeveld
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2003