200205460/1.
Datum uitspraak: 9 juli 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Roermond van 3 oktober 2002 in het geding tussen:
de raad van de gemeente Echt-Susteren.
Bij besluit van 30 oktober 2001 heeft de raad van de gemeente Echt, inmiddels de gemeente Echt-Susteren, (hierna: de raad) een voorbereidingsbesluit genomen als bedoeld in artikel 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening voor een partiële herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied" voor het perceel kadastraal bekend als gemeente Echt,
sectie AA, nr. 773 (ged), gelegen aan Op den Dijk te Hingen ten behoeve van het bouwplan van de Schutterij, Fluit en Trommelkorps ‘Wilhelmina’ Hingen (hierna: de Schutterij) bestaande uit het oprichten van een verenigingsgebouw en schietbomen.
Bij besluit van 28 maart 2002 heeft de raad het daartegen door appellant gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 3 oktober 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 10 oktober 2002, bij de Raad van State ingekomen op 14 oktober 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 9 december 2002 heeft de raad een memorie van antwoord ingediend.
Bij brieven van 23 december 2002, 7 maart 2003 en 22 maart 2003 heeft appellant een nadere memorie ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk van appellant ontvangen. Dit is aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juni 2003, waar appellant in persoon en de raad, vertegenwoordigd door mr. A. Snijders, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. In deze procedure is uitsluitend aan de orde de vraag of de rechtbank tot het juiste oordeel is gekomen dat de raad appellant terecht niet als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bij het voorbereidingsbesluit heeft aangemerkt, in verband waarmee het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk is verklaard.
2.2. Appellant is van mening dat hij als belanghebbende bij het primaire besluit dient te worden aangemerkt, omdat zijn woonperceel en een agrarisch- en een bosperceel, waarvan hij eigenaar is, in de omgeving van de Schutterij zijn gelegen.
2.3. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.4. De afstand van het woonperceel van appellant tot het gebied van het voorbereidingsbesluit bedraagt hemelsbreed gemeten ongeveer 230 meter. De afstand tot aan de door de Schutterij aangevraagde bebouwing bedraagt nog enkele tientallen meters meer.
Vanaf het woonperceel is De Schutterij niet zichtbaar. Het zicht wordt ontnomen door tussenliggende (woon)bebouwing en een groenwal waarmee de Schutterij is omgeven.
De afstand van de grens van het agrarisch perceel, dat appellant heeft verpacht, tot de grens van het gebied van het voorbereidingsbesluit bedraagt ongeveer 180 meter. Tussen de Schutterij en het agrarisch perceel bevinden zich groenstroken, een beek, een weiland en een zandweg.
De afstand tussen het bosperceel en het gebied van het voorbereidingsbesluit bedraagt ongeveer 800 meter. Tussen de Schutterij en het bosperceel bevinden zich diverse andere (bos)percelen.
2.5. Anders dan appellant heeft betoogd is de rechtbank op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen. Daarbij acht de Afdeling ten aanzien van het woonperceel van gewicht dat van dat perceel geen zicht bestaat op het perceel van de Schutterij, alsmede de afstand gelegen tussen dit perceel enerzijds en het perceel van de Schutterij anderzijds. Ten aanzien van het agrarisch perceel is relevant de afstand van dat perceel tot het perceel van de Schutterij, alsmede hetgeen tussen die percelen is gelegen. Met betrekking tot het bosperceel is relevant de afstand gelegen tussen dat perceel en het perceel van de Schutterij en de omstandigheid dat deze percelen door andere (bos)percelen van elkaar worden gescheiden.
Ook overigens is niet gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan appellant als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bij het besluit van 30 oktober 2001 kan worden aangemerkt.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Gelet op het hiervoor overwogene dienen de grieven van appellant betreffende de – gestelde – onrechtmatigheid van het besluit tot verlening van vrijstelling en bouwvergunning buiten bespreking te blijven.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Boot
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2003