ECLI:NL:RVS:2003:AH9430

Raad van State

Datum uitspraak
9 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200204932/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor kinderdagverblijf in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch, waarin de rechtbank de bezwaren van appellanten tegen de verlening van een bouwvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard ongegrond heeft verklaard. Het college had op 21 februari 2001 vrijstelling en bouwvergunning verleend aan de Stichting Kinderopvang Valkenswaard Balou voor het ombouwen van een zwembad tot een kinderdagverblijf. Appellanten, die zich tegen deze beslissing verzetten, hebben in hoger beroep gesteld dat de rechtbank heeft miskend dat het college geen bouwvergunning kon verlenen, omdat het gebruik van het pand in strijd is met het bestemmingsplan.

De Raad van State heeft de zaak op 9 juli 2003 behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelt dat de rechtbank inderdaad heeft miskend dat de vrijstelling die het college heeft verleend, niet kan worden gebruikt om een bouwvergunning te verlenen voor een gebruik dat in strijd is met het bestemmingsplan. De Afdeling stelt vast dat de vrijstelling niet de strijdigheid van het bouwplan met het bestemmingsplan opheft. Daarom is het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd. De Afdeling heeft de beroepen van appellanten alsnog gegrond verklaard en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarbij de eerdere beslissing op bezwaar wordt vernietigd.

Daarnaast is het college veroordeeld in de proceskosten van appellanten, die in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep een bedrag van € 1288,00 aan rechtsbijstandskosten hebben gemaakt. Ook is het college verplicht om het griffierecht van € 369,20 aan appellanten te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van de naleving van bestemmingsplannen en de voorwaarden waaronder vrijstellingen kunnen worden verleend.

Uitspraak

200204932/1.
Datum uitspraak: 9 juli 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 30 juli 2002 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 februari 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard (hierna: het college) aan de Stichting Kinderopvang Valkenswaard Balou (hierna: de Stichting) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het veranderen van een zwembad in een kinderdagverblijf op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 29 mei 2001 heeft het college de daartegen door appellanten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 juli 2002, verzonden op 1 augustus 2002, heeft de rechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) de daartegen door appellanten ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 9 september 2002, bij de Raad van State ingekomen op 10 september 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 9 oktober 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 28 november 2002 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 februari 2003, waar het college, vertegenwoordigd door mr. G.A. Janssen, ambtenaar der gemeente, is verschenen. Voorts is daar gehoord de Stichting, vertegenwoordigd door M. van den Hoof en R. van der Zanden, bijgestaan door mr. M.J.A. Verhagen, advocaat te Eindhoven. Appellanten zijn niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het, inmiddels gerealiseerde, bouwplan betreft het verbouwen van een overdekt zwembad tot kinderdagverblijf. De verbouwing behelst het aanbrengen van een vloer op de begane grond en een verdiepingsvloer, het inrichten van de ruimte op de begane grond en op de verdieping, het plaatsen van ramen en deuren in de voor- en zijgevel en het plaatsen van een dakterras, dakramen en een stalen trap.
2.2. Vaststaat dat een kinderdagverblijf niet past binnen de voor het perceel ingevolge het bestemmingsplan “Centrum Deelgebied I” geldende woonbestemming. Het bestemmingsplan staat dan ook in de weg aan de vergunningverlening.
Teneinde niettemin vergunning te kunnen verlenen, heeft het college met toepassing van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 20, eerste lid, aanhef en onder e, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: het Bro) vrijstelling van het bestemmingsplan verleend. Krachtens die bepalingen kan het college vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan voor een wijziging van het gebruik van opstallen in de bebouwde kom, mits het aantal woningen gelijk blijft en het gebruik niet meer omvat dan een bruto-vloeroppervlak van 1500 m².
2.3. Appellanten betogen primair dat de rechtbank heeft miskend dat het college met die vrijstelling geen bouwvergunning voor het bouwplan kon verlenen.
Dat betoog slaagt. Zoals de Afdeling inmiddels ook in de hierachter aangehechte uitspraak van 20 november 2002, zaak nr. 200201687/1, heeft overwogen, kunnen voormelde bepalingen niet worden aangewend voor het verlenen van een bouwvergunning voor het oprichten van bebouwing waarvan het gebruik in strijd is met het bestemmingsplan. Artikel 20, eerste lid, aanhef en onder e, van het Bro heeft uitsluitend betrekking op wijzigingen in het gebruik van opstallen, terwijl het hier gaat om verlening van een bouwvergunning. Een gebruiksvrijstelling brengt niet met zich dat een bouwplan niet meer aan de geldende bestemming behoeft te worden getoetst. De verleende vrijstelling hief de strijdigheid van het bouwplan met het bestemmingsplan dan ook niet op, zodat het college de verlening van de bouwvergunning in strijd met artikel 44, aanhef en onder c, van de Woningwet heeft gehandhaafd. Gelet hierop komt de Afdeling aan hetgeen appellanten overigens hebben aangevoerd niet meer toe.
2.4. Het hoger beroep is gegrond en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de beroepen van appellanten alsnog gegrond verklaren en de beslissing op bezwaar van 29 mei 2001 vernietigen. Het college dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
2.5. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 30 juli 2002, AWB 01/1744 WRO19 en AWB 01/1745 WRO19;
III. verklaart de door appellanten bij de rechtbank ingestelde beroepen gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard van 29 mei 2001;
V. draagt het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard op met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1288,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Valkenswaard te worden betaald aan appellanten;
VII. gelast dat de gemeente Valkenswaard aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht € 369,20 (2 x € 102,10 en € 165,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C. de Gooijer, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
De Voorzitter w.g. Roelfsema
is verhinderd de uitspraak ambtenaar van Staat
te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2003
27-387.