ECLI:NL:RVS:2003:AH9359

Raad van State

Datum uitspraak
4 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200303101/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W. Konijnenbelt
  • L.J. Können
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake ernstige bodemverontreiniging te Helmond

In deze zaak heeft de Raad van State op 4 juli 2003 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Helmond. Het primaire besluit, genomen op 3 september 2002, betrof de constatering van ernstige bodemverontreiniging op de locatie Kanaaldijk NW 115 (Clercx-Vehobo) te Helmond. De gemeente had besloten dat de sanering van de verontreiniging zeer urgent was en dat deze voor augustus 2006 diende te starten. Verzoekers, bewoners van nabijgelegen percelen, stelden dat zij ten onrechte niet als belanghebbenden waren aangemerkt en dat de sanering niet had mogen plaatsvinden zonder dat het bestemmingsplan was aangepast. Ze vreesden voor geluid- en visuele hinder en wezen op het ontbreken van een herbeplantingsplan.

Bij besluit van 25 maart 2003 verklaarde de gemeente het bezwaar van de verzoekers niet-ontvankelijk en, voor zover ontvankelijk, ongegrond. De verzoekers stelden hiertegen beroep in en vroegen om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 16 juni 2003 werd het verzoek behandeld. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de belangen van de verzoekers rechtstreeks betrokken waren bij het primaire besluit, en dat de gemeente ten onrechte had geoordeeld dat zij niet-ontvankelijk waren. De Voorzitter oordeelde dat de urgentie van de sanering niet voldoende was onderbouwd en dat de gemeente niet had voldaan aan de verplichtingen uit de Wet bodembescherming.

De Voorzitter besloot daarom om het besluit van de gemeente te schorsen en veroordeelde de gemeente in de proceskosten van de verzoekers. De uitspraak benadrukt het belang van het erkennen van de belangen van omwonenden bij besluiten over bodemverontreiniging en de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de betrokken belangen.

Uitspraak

200303101/2.
Datum uitspraak: 4 juli 2003.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Helmond,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 september 2002, kenmerk B 09-2002, heeft verweerder besloten:
- dat er op de locatie Kanaaldijk NW 115 (Clercx-Vehobo) te Helmond sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging waarvoor sanering zeer urgent is;
- dat met de uitvoering van het gemelde voornemen tot saneren dient te worden gestart voor augustus 2006;
- dat het gebruik van de bodem, anders dan het in het saneringsplan genoemde toekomstige gebruik (wonen met tuin) aan het bevoegd gezag dient te worden gemeld;
- in te stemmen met het saneringsplan;
- dat de start van de sanering 5 werkdagen van tevoren dient te worden gemeld;
- dat binnen drie maanden na afloop van de sanering een evaluatierapport ter beoordeling dient te worden voorgelegd aan het bevoegd gezag.
Bij besluit van 25 maart 2003, kenmerk 02.7870 PH/BJZ, verzonden op 4 april 2003, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en voorzover het wel ontvankelijk zou zijn ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 7 mei 2003, bij de Raad van State ingekomen op 14 mei 2003, beroep ingesteld.
Bij separate brief van 7 mei 2003, bij de Raad van State ingekomen op 14 mei 2003, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Buiten bezwaren van partijen zijn nadere stukken in het geding gebracht.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 juni 2003, waar verzoekers in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.C. Boelens-Horn, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Verzoekers stellen dat zij door verweerder ten onrechte niet zijn aangemerkt als belanghebbenden bij het besluit van 3 september 2002 (hierna: het primaire besluit). Hiertoe voeren zij aan dat de te saneren locatie grenst aan de percelen van hun woningen en dat vooraf had moeten worden onderzocht of de verontreiniging zich ook tot die percelen uitstrekt. Tevens voeren zij aan dat hun kinderen vanaf 1978 intensief op de te saneren locatie hebben gespeeld. Tot slot voeren zij aan dat zij bij uitspraak van 28 april 2003 door de voorzieningenrechter zijn aangemerkt als belanghebbenden.
Daarnaast voeren verzoekers gronden aan tegen de ongegrondverklaring van hun bezwaar. Kort samengevat zijn deze gronden de volgende. Verzoekers zijn van mening dat ten onrechte is ingestemd met sanering voordat het bestemmingsplan zodanig is gewijzigd dat dit voorziet in de beoogde nieuwe bestemming van het te saneren gebied, die aanleiding is voor de sanering. Daarnaast vrezen verzoekers geluidhinder en visuele hinder en vinden zij dat ten onrechte een volwaardig herbeplantingsplan ontbreekt.
2.3. Naar ter zitting is verduidelijkt strekt het bestreden besluit tot niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van verzoekers. De overweging van verweerder dat het bezwaar, voorzover het ontvankelijk zou zijn, ongegrond is, moet worden beschouwd als een overweging ten overvloede.
Wat de verzoeksgronden inzake de niet-ontvankelijkverklaring betreft, overweegt de Voorzitter als volgt.
De door verzoekers aangehaalde uitspraak van 28 april 2003 van de voorzieningenrechter heeft geen betrekking op het bestreden besluit en het daaraan voorafgaande primaire besluit, zodat daarin geen grond is gelegen voor het treffen van een voorlopige voorziening.
De percelen van de woningen van verzoekers grenzen aan de te saneren locatie. De Voorzitter stelt vast dat de locatie als gevolg van de sanering van karakter zal veranderen en dat er bij de sanering gewerkt zal worden met diverse verontreinigende stoffen, waaronder asbest. Gelet hierop is de Voorzitter van oordeel dat de belangen van verzoekers rechtstreeks bij het primaire besluit zijn betrokken. Verweerder heeft dit miskend en verzoekers ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
In het kader van zijn afweging of het vorenstaande aanleiding moet zijn tot het treffen van een voorlopige voorziening, overweegt de Voorzitter het volgende. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat de urgentie om te saneren en het saneringstijdstip zijn ingegeven door het voornemen om op de te saneren plaats woningbouw te plegen, en niet door het huidige gebruik van het terrein. Zowel ten tijde van het nemen van het bestreden besluit als van het primaire besluit was het terrein in gebruik als groenvoorziening. Verweerder heeft bij zijn vaststelling van de urgentie en de mate daarvan niet kenbaar rekening gehouden met het risico voor mens, plant of dier als gevolg van blootstelling aan de verontreinigingen, gegeven het gebruik van de bodem op het ogenblik waarop de beschikking is gegeven. Volgens artikel 37, eerste lid, van de Wet bodembescherming was verweerder daar wel toe gehouden.
2.4. Op basis van het voorgaande en na afweging van de betrokken belangen ziet de Voorzitter aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.5. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Helmond van 25 maart 2003, kenmerk 02.7870 PH/BJZ;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Helmond in de door verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 130,45; het bedrag dient door de gemeente Helmond te worden betaald aan verzoekers;
III. gelast dat de gemeente Helmond aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 116,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L.J. Können, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Können
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2003.
301-442.