200300100/1.
Datum uitspraak: 2 juli 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Zutphen van 28 november 2002 in het geding tussen:
de raad van de gemeente Zutphen.
Bij besluit van 9 juli 2001 heeft de raad van de gemeente Zutphen (hierna: de gemeenteraad) geweigerd een voorbereidingsbesluit, als bedoeld in artikel 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), te nemen ten behoeve van het perceel Schoolstraat 20 teneinde de bouw van vier woningen mogelijk te maken.
Bij besluit van 28 januari 2002 heeft de gemeenteraad het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 november 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 6 januari 2003, bij de Raad van State op dezelfde dag ingekomen, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 25 februari 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 28 maart 2003 heeft de gemeenteraad een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juni 2003, waar de gemeenteraad, vertegenwoordigd door ing. H.S. Zuethoff en mr. M.G. Frank, ambtenaren der gemeente, zijn verschenen. Appellant is met bericht niet verschenen.
2.1. Ingevolge het ter plaatste geldende bestemmingsplan “Mulderskamp 1971” rust op het perceel de bestemmingen “weg” en “openbaar groen, plantsoen of berm”.
Ingevolge artikel 8 van de planvoorschriften, voorzover thans van belang, zijn de op de kaart aangewezen gronden met de bestemming “weg” bestemd voor straten, trottoirs, pleinen, parkeergelegenheden en andere verkeersvoorzieningen.
Ingevolge artikel 12 van het bestemmingsplan, voorzover thans van belang, zijn de op de kaart aangewezen gronden met de bestemming “openbaar groen, plantsoen of berm” bestemd voor parken, plantsoenen, bermstroken en andere tot de woonwijk behorende groenvoorzieningen.
2.2. Ingevolge artikel 21 van de WRO kan de gemeenteraad verklaren, dat een bestemmingsplan wordt voorbereid (voorbereidingsbesluit).
2.3. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de gemeenteraad niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren te verklaren dat een bestemmingsplan wordt voorbereid.
2.4. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de gemeenteraad bij de beslissing op een verzoek om een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de WRO te nemen een grote mate van beleidsvrijheid heeft. Een dergelijke beslissing is immers in belangrijke mate afhankelijk van de inzichten die bij het bestuursorgaan bestaan over de wenselijke planologische ontwikkelingen. Een dergelijke beslissing dient de rechter derhalve terughoudend te toetsen.
2.5. Het betoog van appellant dat de gemeenteraad in redelijkheid niet kon weigeren een voorbereidingsbesluit te nemen, omdat de huidige bestemming niet reëel is, kan de Afdeling niet volgen. Voor de beoordeling van het verzoek is niet de geldende bestemming doorslaggevend, maar de inhoud en het oogmerk van het door appellant ingediende verzoek. Uit de beslissing op bezwaar blijkt dat de gemeenteraad in beginsel wel medewerking wil verlenen aan een (partiële) planherziening, ten einde de herbouw van de bestaande woning mogelijk te maken, maar niet bereid is medewerking te verlenen aan een voorbereiding van een bestemmingsplan, dat tegemoetkomt aan hetgeen appellant met zijn verzoek heeft beoogd, te weten de oprichting van vier woningen. Verder heeft de gemeenteraad geen aanleiding gezien om een voorbereidingsbesluit te nemen, aangezien het geldende bestemmingsplan geen ongewenste ontwikkelingen op het perceel toelaat. De rechtbank heeft dit standpunt terecht niet onredelijk geacht.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2003