ECLI:NL:RVS:2003:AH9020

Raad van State

Datum uitspraak
2 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200300546/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T.M.A. Claessens
  • C. Sparreboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing toevoeging rechtsbijstand op basis van de Wet op de rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden, die op 14 januari 2003 het beroep tegen de afwijzing van een verzoek om een toevoeging op basis van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) ongegrond verklaarde. Het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand Leeuwarden had op 19 november 2001 het verzoek van appellante om een toevoeging afgewezen. De raad voor rechtsbijstand Leeuwarden verklaarde op 24 mei 2002 het daartegen ingestelde beroep eveneens ongegrond. Appellante stelde hoger beroep in bij de Raad van State, waarbij zij betoogde dat zij recht had op een tweede toevoeging omdat er verschillende procedures gevoerd werden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 20 juni 2003, maar partijen zijn niet verschenen.

De Afdeling overweegt dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de behandeling van de bezwaren tegen de beide weigeringen van de aanvragen om bijstandsuitkering in één hoorzitting heeft plaatsgevonden en is uitgemond in één besluit. Hierdoor was de raad niet verplicht om op grond van artikel 32 van de Wrb een tweede toevoeging te verstrekken. De Afdeling verwijst ook naar eerdere uitspraken die deze lijn ondersteunen. Het hoger beroep van appellante wordt ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200300546/1.
Datum uitspraak: 2 juli 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden van 14 januari 2003 in het geding tussen:
appellante
en
de raad voor rechtsbijstand Leeuwarden.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 november 2001 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand Leeuwarden een verzoek van appellante om een toevoeging op de voet van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) afgewezen.
Bij besluit van 24 mei 2002 heeft de raad voor rechtsbijstand Leeuwarden (hierna: de raad) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak, verzonden op 14 januari 2003, heeft de rechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 januari 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 24 februari 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 22 april 2003 heeft de raad van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak aan de orde gesteld ter zitting van 20 juni 2003. Partijen zijn daar – met bericht – niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellante betoogt in hoger beroep dat uit artikel 1, onder b, van het Besluit Vergoedingen Rechtsbijstand 2000 volgt, dat iedere bezwaarschriftprocedure een procedure betreft, zodat aan appellante op grond van artikel 32 van de Wrb een tweede toevoeging had moeten worden verstrekt, omdat er verschillende procedures gevoerd worden.
2.2. Dit betoog faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen, dat, nu in het onderhavige geval de behandeling van de bezwaren tegen de beide weigeringen van de aanvragen om een bijstandsuitkering op 13 november 2001 in één hoorzitting tezamen als één geheel heeft plaatsgevonden en is uitgemond in één besluit, volgt dat de raad uit hoofde van art. 32 Wrb geen tweede toevoeging behoefde af te geven.
2.3. Ook onder het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 1994 (Stb. 1994, 33), hierna: Bvr 1994, pleegde de raad onder procedures in het kader van de toepassing van artikel 32 van de Wrb naast de procedures bij de gerechten als bedoeld in artikel 1 van het Bvr 1994 tevens de procedures bij de instanties als bedoeld in Bijlage I B van het Bvr 1994, zoals dat luidde per 1 januari 1994, te verstaan. In dit verband verwijst de Afdeling naar haar uitspraak van 4 december 2000, inzake no. 200000997/1, welke uitspraak is aangehecht. Voorzover appellante dan ook heeft beoogd te betogen, dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de wijziging van de regelgeving op dit punt, kan dat betoog niet slagen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Sparreboom
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2003
195-209.