ECLI:NL:RVS:2003:AG1735

Raad van State

Datum uitspraak
18 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200205766/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor woninguitbreiding in Almere en bezwaar van appellanten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Zwolle, die op 20 september 2002 het beroep van [appellant A] ongegrond verklaarde. Het geschil betreft de bouwvergunning die op 19 mei 2000 door het college van burgemeester en wethouders van Almere is verleend voor het vergroten van een woning op een specifiek perceel. Appellant A heeft bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, maar het college heeft dit bezwaar op 15 april 2002 ongegrond verklaard. Appellanten hebben vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 31 oktober 2002 is ingekomen.

De Raad van State heeft de zaak op 8 april 2003 behandeld. Tijdens de zitting heeft appellant A het hoger beroep voor zover ingesteld namens appellant B ingetrokken. De kern van het betoog van appellant A is dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college niet heeft voldaan aan de parkeernorm zoals vastgelegd in het bestemmingsplan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overweegt dat het bestemmingsplan, dat van kracht is voor het gebied Waterwijk in Almere, een norm stelt van gemiddeld 1,25 parkeerplaatsen per woning. Deze norm moet in acht worden genomen bij de ruimtelijke indeling van de betrokken gronden, maar is niet van toepassing op de bouwaanvraag zelf.

Daarnaast heeft appellant A betoogd dat de bouwvergunning in strijd is met de bouwverordening van de gemeente Almere, maar de Afdeling oordeelt dat de omvang van het bouwplan geen aanleiding geeft voor het eisen van extra parkeerruimte. Ook het betoog dat de bouwvergunning niet had mogen worden verleend wegens strijd met redelijke eisen van welstand, wordt door de Afdeling verworpen. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de voorzieningenrechter, maar met verbetering van de gronden waarop deze rust. De Raad van State concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200205766/1.
Datum uitspraak: 18 juni 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A en appellant B], beiden wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Zwolle van 20 september 2002 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Almere.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 mei 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van Almere (hierna: het college) aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het vergroten van een woning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 15 april 2002 heeft het college het daartegen door [appellant A] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 september 2002, verzonden op die dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Zwolle (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door [appellant A] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 28 oktober 2002, bij de Raad van State ingekomen op 31 oktober 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 16 januari 2003 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 14 februari 2003 heeft [vergunninghouder] een memorie ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 april 2003, waar appellanten, in de persoon van [appellant A], en het college, vertegenwoordigd door C.L. Aben, gemachtigde, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Voorop wordt gesteld dat [appellant A] ter zitting het hoger beroep voorzover ingesteld namens [appellant B] heeft ingetrokken.
2.2. Appellant betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college niet heeft kunnen volstaan met het verbinden van de voorwaarde aan de bouwvergunning tot het realiseren van één parkeerplaats op het perceel, nu daarmee niet aan de ingevolge het bestemmingsplan geldende parkeernorm wordt voldaan.
De Afdeling overweegt als volgt. Ter plaatse is het als bestemmingsplan geldende “Plan tot regeling der bebouwing en de bestemming van gronden ex artikel 11 van de wet op het openbaar lichaam “Zuidelijke IJsselmeerpolders” voor het gebied Waterwijk, gelegen in Almere-stad” (hierna: het bestemmingsplan) van kracht. Het betreft een globaal bestemmingsplan dat op grond van artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) dient te worden uitgewerkt. Dat is niet gebeurd. De in artikel 5, zesde lid, aanhef en onder f, van de planvoorschriften vermelde norm dat per woning gemiddeld 1,25 parkeerplaatsen dienen te worden geprojecteerd, moet bij de nadere ruimtelijke indeling van de betrokken gronden door middel van een uitwerkingsplan in acht worden genomen. Het betreft geen norm waaraan deze bouwaanvraag getoetst kon worden. Indien en voorzover de voorzieningenrechter dat heeft miskend, behoeven de gronden van de aangevallen uitspraak verbetering.
Evenmin bestaat er grond om te oordelen dat de bouwvergunning is verleend in strijd met artikel 2.5.30, eerste lid, van de bouwverordening van de gemeente Almere. Ingevolge die bepaling moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren in voldoende mate ruimte zijn aangebracht op het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. De omvang van het bouwplan noch de bestemming waarop het is gericht, geeft aanleiding voor het eisen van het aanbrengen van parkeerruimte op het perceel.
Gelet op het vorenstaande faalt het betoog van appellant. De voorzieningenrechter is tot hetzelfde oordeel gekomen, maar op gedeeltelijk andere gronden. In zoverre behoeven die verbetering.
2.3. Verder faalt het betoog van appellant dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college ten onrechte de bouwvergunning niet heeft geweigerd wegens strijd met redelijke eisen van welstand. Ook de Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat burgemeester en wethouders hun positieve welstandsoordeel niet hebben mogen baseren op het gemotiveerde nadere advies van de Welstandscommissie Almere van 11 juli 2001. Niet is gebleken dat dat advies niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden waarop die rust, te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven w.g. Haan
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2003
27-380