200206308/1.
Datum uitspraak: 18 juni 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellanten sub 2], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 16 oktober 2002 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Oss.
Bij besluit van 23 augustus 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Oss (hierna: het college) het verzoek van appellant sub 1 (hierna: [appellant sub 1]) en [appellant sub 2] bij brief van 7 juni 2001 om handhaving van het bestemmingsplan "Buitengebied" ten aanzien van het perceel [locatie] te [plaats] niet ingewilligd.
Bij besluit van 12 maart 2002 heeft het college het daartegen door
[appellant sub 1] namens zijn cliënten gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 16 oktober 2002, verzonden op 18 oktober 2002, heeft de rechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant sub 1] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 27 november 2002, bij de Raad van State ingekomen op 28 november 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 5 februari 2003 heeft het college een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 april 2003, waar appellanten [appellant sub 1] en [appellant sub 2] in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Keijzers, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het besluit van 12 maart 2002 van het college berust op de overweging dat [appellant sub 1], ook na daartoe alsnog in de gelegenheid te zijn gesteld, heeft verzuimd de namen van zijn cliënten te noemen namens wie hij bezwaar heeft gemaakt en van hen een machtiging over te leggen.
2.2. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover hier van belang, dient het bezwaarschrift de naam en het adres van de indiener te bevatten.
In artikel 6:6 van de Awb is bepaald dat indien niet is voldaan aan artikel 6:5 het bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
Ingevolge artikel 2:1, eerste lid van de Awb kan een ieder zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen.
Ingevolge artikel 2:1, tweede lid van de Awb kan het bestuursorgaan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen.
2.3. Het college heeft [appellant sub 1] bij brieven van 30 oktober 2001,
30 november 2001 en 10 januari 2002 in de gelegenheid gesteld binnen de in deze brieven gestelde termijn alsnog de namen van zijn cliënten te noemen en een machtiging over te leggen. Daarbij heeft het college [appellant sub 1] er op gewezen dat indien hij aan het verzoek geen gehoor geeft, het bezwaar
niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Desondanks heeft [appellant sub 1] om hem moverende redenen geen gebruik gemaakt van de hem driemaal geboden gelegenheid om de desbetreffende verzuimen te herstellen. Het college heeft het bezwaar van [appellant sub 1] dan ook niet-ontvankelijk kunnen verklaren. Ook de rechtbank is tot dat oordeel gekomen.
2.4. Het betoog van [appellant sub 1] dat de door hem genoemde bijzondere omstandigheden aanleiding geven een uitzondering te maken op de regel dat de namen van zijn cliënten in het bezwaarschrift dienen te worden genoemd faalt, nu de Awb daartoe niet de mogelijkheid biedt.
2.5. Ook het betoog van [appellant sub 1] dat het college heeft verzuimd hem er op te attenderen dat ingevolge artikel 9 van de ‘Verordening voor de behandeling van de bezwaarschriften 1996’ achter gesloten deuren kan worden gehoord, treft geen doel, omdat die mogelijkheid, die correspondeert met het bepaalde in artikel 7:6 van de Awb, los staat van de bij wet gestelde eis, dat in het bezwaarschrift de naam van de indiener wordt genoemd.
2.6. Hetgeen appellanten verder nog in hoger beroep naar voren hebben gebracht, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel dan dat van de rechtbank.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekhoven w.g. Boot
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2003