200206319/1.
Datum uitspraak: 18 juni 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Het Paracentrum Zeeland B.V., gevestigd te Arnemuiden,
2. De Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Luchtvaart, gevestigd te Den Haag,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Middelburg van 16 oktober 2002 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Borsele.
Bij besluit van 15 juni 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Borsele (hierna: het college) het verzoek van [verzoekers] om handhavend op te treden tegen het valschermspringen op een perceel grond aan de [locatie] te [plaats], nabij het buurtschap […] (hierna: het perceel), afgewezen.
Bij besluit van 11 januari 2002 heeft het college het daartegen door [verzoekers] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 oktober 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Middelburg (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoekers] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellante sub 1 bij brief van 26 november 2002, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, en appellante sub 2 bij brief van 29 november 2002, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Appellant sub 1 heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 7 januari 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 20 februari 2003 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 24 februari 2003 hebben [verzoekers] een reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 april 2003, waar appellante sub 1, vertegenwoordigd door mr. J.F.I. Sinack, gemachtigde, en [directeur], appellante sub 2, vertegenwoordigd door mr. O.A.G. Braat en [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. P.J. Daniëlse, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord [verzoekers], bijgestaan door mr. J.E. van Dijk, gemachtigde.
2.1. Ten aanzien van de ontvankelijkheid in hoger beroep van appellante sub 2 overweegt de Afdeling als volgt. De aangevallen uitspraak is verzonden op 16 oktober 2002, zodat de termijn voor het indienen van een hoger-beroepschrift ingevolge artikel 6:8, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is geëindigd op 28 november 2002.
Appellante sub 2 heeft het hoger-beroepschrift niet binnen de termijn ingediend. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat zij in verzuim is geweest. Het hoger beroep van appellante sub 2 is derhalve niet-ontvankelijk.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Landelijk Gebied” heeft het perceel de bestemming “agrarisch gebied met landschappelijke waarde (AL)”.
Ingevolge artikel 5 lid I.I, aanhef en onder a, zijn de op de plankaart voor deze bestemming aangewezen gronden bestemd voor de bedrijfsvoering van grondgebonden agrarische bedrijven. Ingevolge lid I.2 geldt ten aanzien van de voorgestane ontwikkelingsrichting het volgende: naast de landbouwkundige kwaliteiten zijn tevens de landschappelijke kwaliteiten en de potenties voor plattelandstoerisme richtinggevend voor de ontwikkelingen in de gebieden met de bestemming AL.
Ingevolge artikel 39, lid I, is het verboden gebouwen, andere bouwwerken en gronden te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in dit plan aan de grond gegeven bestemming.
2.3. Appellante sub 1 betwist niet dat het valschermspringen niet kan worden aangemerkt als een agrarische activiteit. Zij betoogt echter dat dit niet leidt tot de conclusie dat sprake is van een met het bestemmingsplan strijdig gebruik, nu het gebruik van het perceel als landingsplaats voor parachutisten kan worden aangemerkt als een vorm van nevengebruik. Bovendien gaat het volgens appellante sub 1 slechts om een incidenteel gebruik van het perceel.
Dit betoog faalt. Het valschermspringen valt, gelet op de aard en het karakter daarvan, niet te rijmen met het gebruik voor agrarische doeleinden, zodat dit niet kan worden aangemerkt als nevengebruik dat door het plan wordt toegestaan. Evenmin is sprake van een incidenteel gebruik van het perceel, nu appellante sub 1 ter zitting uiteen heeft gezet dat in de jaren 1999, 2000, 2001 en 2002 respectievelijk 16, 7, 13 en 7 dagen gebruik is gemaakt van het perceel als landingsplaats voor parachutisten. De rechtbank is derhalve terecht tot de conclusie gekomen dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het gebruik van het perceel als landingsplaats voor parachutisten niet in strijd met het bestemmingsplan is. Evenzeer heeft de rechtbank met juistheid geconcludeerd dat het college derhalve bevoegd was om ter zake handhavend op te treden.
2.4. Het hoger beroep van appellante sub 1 is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van appellante sub 2 niet-ontvankelijk;
II. bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Van Roosmalen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2003