200205179/1.
Datum uitspraak: 18 juni 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Roermond van 22 augustus 2002 in het geding tussen:
de burgemeester van Gennep.
Bij besluit van 27 februari 2002 heeft de burgemeester van Gennep (hierna: de burgemeester) op grond van artikel 13b van de Opiumwet appellant op straffe van bestuursdwang bevolen met ingang van 1 augustus 2002, 00:00 uur, tot en met 1 november 2002, 24:00 uur, de voor het publiek toegankelijke lokalen van zijn coffeeshop in en onder het perceel aan de [locatie 1] (c.q. [locatie 2]) te [plaats] te sluiten en gesloten te houden.
Bij besluit van 11 juli 2002 heeft de burgemeester het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 augustus 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Roermond (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 september 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 8 november 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 11 december 2002 heeft de burgemeester van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 april 2003. Geen der partijen is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet kan de burgemeester bestuursdwang toepassen, indien in voor het publiek toegankelijke lokalen en daarbij behorende erven een middel, als bedoeld in artikel 2 of 3 van die wet, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt, dan wel daartoe aanwezig is.
2.2. Appellant kan zich niet verenigen met het oordeel van de voorzieningenrechter dat niet kan worden staande gehouden dat de burgemeester ten onrechte van zijn bevoegdheid bestuursdwang toe te passen gebruik heeft gemaakt.
Appellant betoogt – zakelijk samengevat – dat de burgemeester in strijd met algemene rechtsbeginselen of beginselen van behoorlijk bestuur gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid. Volgens appellant is er strijd met het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel en is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd althans op onjuiste gronden gemotiveerd.
Voorts betoogt appellant dat de burgemeester niet alleen aan het gemeentelijk beleid had moeten toetsen maar ook aan het districtsbeleid.
2.3. Tussen partijen is niet in geschil dat in het perceel aan de [locatie 1] (c.q. [locatie 2]) te Gennep sinds geruime tijd bedrijfsmatig softdrugs worden verkocht onderscheidenlijk handel in softdrugs plaatsvindt. Voorts is niet in geschil dat tijdens huiszoekingen door de politie op 8 juni 2001 en 26 oktober 2001 in het perceel van appellant softdrugs zijn aangetroffen.
Nu vast staat dat sprake is van verkoop van softdrugs in voor het publiek toegankelijke lokalen was de burgemeester dan ook bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.
2.4. De voorzieningenrechter heeft met juistheid overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de burgemeester in strijd met enig algemeen rechtsbeginsel of beginsel van behoorlijk bestuur heeft gehandeld door gebruik te maken van zijn bevoegdheid. Uit de stukken blijkt dat de burgemeester appellant meermaals te kennen heeft gegeven dat zijn coffeeshop noch gemeentelijke instemming heeft noch gedoogd wordt. Niet kan worden staande gehouden dat appellant een rechtens te honoreren vertrouwen kon hebben dat de exploitatie van zijn coffeeshop werd gedoogd.
Niet is gebleken dat de bestreden beslissing onvoldoende of onzorgvuldig is gemotiveerd. De burgemeester voert ten aanzien van coffeeshops een nuloptiebeleid (vastgesteld op 29 maart 1999 en gepubliceerd op 6 april 1999) op grond waarvan vestiging van coffeeshops in de gemeente Gennep niet is toegestaan. Tegen elke nieuwe vestiging van een coffeeshop onderscheidenlijk (andere) openbare inrichting waar drugs worden gebruikt en/of verkocht, zal onmiddellijk met ten dienste staande middelen worden opgetreden, zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk.
Appellant heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel. Dat binnen het politiedistrict Venray, op grond van het beleid voor dat district, in de gemeente Venray een maximumstelsel wordt gehanteerd, in plaats van een nuloptiebeleid zoals in de overige gemeenten, geeft voor een ander oordeel geen aanleiding.
Gesteld noch gebleken is van bijzondere omstandigheden die de burgemeester ertoe noopten van de toepassing van zijn bevoegdheid af te zien. Gelet hierop heeft de burgemeester niet ten onrechte gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid neergelegd in artikel 13b van de Opiumwet.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Broodman, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Broodman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2003