ECLI:NL:RVS:2003:AG1688

Raad van State

Datum uitspraak
18 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200203966/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.M. Boll
  • F.P. Zwart
  • E.M.H. Hirsch Ballin
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om schadevergoeding op basis van artikel 49 WRO door de gemeente Deventer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank te Zwolle, waarin het verzoek van appellant om schadevergoeding op basis van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) door de raad van de gemeente Deventer werd afgewezen. Het verzoek om schadevergoeding was ingediend naar aanleiding van een bestemmingsplanwijziging die appellant als nadelig ervoer. De raad van de gemeente Deventer heeft op 22 januari 2001 het verzoek om schadevergoeding afgewezen en dit besluit werd later door de rechtbank bevestigd. Appellant stelde dat de planologische vergelijking die door de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ) was gemaakt, onvolledig en onjuist was. Hij betoogde dat de SAOZ geen rekening had gehouden met de feitelijke gevolgen van de bestemmingsplanwijziging en dat de raad en het college een andere uitleg gaven aan het geldende bestemmingsplan.

De Raad van State heeft de zaak op 24 april 2003 behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat de SAOZ een onjuiste conclusie had getrokken over de planologische positie van appellant. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de raad het verzoek om schadevergoeding op basis van het advies van de SAOZ kon afwijzen. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 18 juni 2003.

Uitspraak

200203966/1.
Datum uitspraak: 18 juni 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Zwolle van 28 juni 2002 in het geding tussen:
appellant
en
de raad van de gemeente Deventer.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 januari 2001 heeft de raad van de gemeente Deventer (hierna: de raad) een verzoek van appellant om vergoeding van schade als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) afgewezen.
Bij besluit van 17 december 2001 heeft de raad, onder verwijzing naar het advies van de Algemene commissie voor de beroep-, bezwaar- en verzoekschriften van 16 augustus 2001, het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 juni 2002, verzonden op op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Zwolle (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 juli 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 4 september 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Deventer (hierna: het college) van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 april 2003, waar de raad, vertegenwoordigd door ing. F.K. de Jong-van Popta en A.G.J. Polman, ambtenaren der gemeente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 49 van de WRO, voorzover hier van belang, kent de gemeenteraad, voorzover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2. Appellant betoogt dat de planologische vergelijking verricht door de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken te Rotterdam (hierna: de SAOZ) onvolledig en onjuist is. De rechtbank is volgens hem ten onrechte hierop niet ingegaan. Hij betoogt voorts dat de SAOZ geen aandacht heeft geschonken aan het feitelijke gevolg van de bestemmingsplanwijziging en dat zij heeft miskend dat de raad en het college een geheel andere uitleg geven aan het thans geldende bestemmingsplan in relatie tot het voordien geldende.
2.3. Ter beoordeling van het verzoek van appellant om schadevergoeding heeft de raad de SAOZ verzocht een advies uit te brengen. Dit advies is op 3 november 2000 door de SAOZ uitgebracht. De SAOZ heeft voor haar advies een planologische vergelijking gemaakt tussen het voorheen geldende bestemmingsplan "Binnenstad, sector IB 1966" en het thans vigerende bestemmingsplan "Kernzone Binnenstad", vastgesteld bij raadsbesluit van 26 september 1994. Op grond van die planologische vergelijking is de SAOZ tot de conclusie gekomen dat geen sprake is van een planologisch nadeliger positie voor appellant, zodat er geen grond bestaat voor vergoeding van schade als bedoeld in artikel 49 van de WRO. De raad heeft dit advies bij zijn besluitvorming overgenomen.
2.4. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de door de SAOZ uitgevoerde planologische vergelijking onvolledig en onjuist zou zijn en ten onrechte tot de conclusie heeft geleid dat hij niet in een planologisch nadeliger situatie is geraakt. Appellant heeft voorts niet aangetoond schade te hebben geleden als gevolg van de gewijzigde planologische situatie. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de raad het verzoek om schadevergoeding met gebruikmaking van dit advies kon afwijzen. Dat de wijziging van de feitelijke gebruiksmogelijkheden, wat er ook van zij, in het advies geen aandacht heeft gekregen en dat het standpunt van de raad en het college ten aanzien van het thans geldende bestemmingsplan in relatie tot het voordien geldende anders zou zijn dan door de SAOZ aangegeven, kan, gelijk de rechtbank terecht heeft overwogen, geen aanleiding geven voor een ander oordeel.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Groenendijk
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2003
164-424