ECLI:NL:RVS:2003:AG1658

Raad van State

Datum uitspraak
18 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200300461/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • L. Groenendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening huursubsidie en terugvordering door Staatssecretaris

In deze zaak gaat het om de herziening van huursubsidie door de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu. De appellant ontving huursubsidie voor het bewonen van een woning aan het Skagerrak 223 te Delfzijl. De Staatssecretaris heeft op 27 juli, 8 augustus en 11 augustus 2000 besluiten genomen om de huursubsidie over de perioden van 1 juli 1995 tot 1 juli 2000 te herzien. Tevens werd er teveel betaalde huursubsidie teruggevorderd en een boete van ƒ 2500,00 (€ 1134,45) opgelegd. De appellant maakte bezwaar tegen deze besluiten, maar dit werd op 20 november 2001 ongegrond verklaard.

De rechtbank te Groningen heeft op 11 december 2002 het beroep van de appellant tegen het besluit van de Staatssecretaris ongegrond verklaard. De appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 22 januari 2003 is ingediend. De zaak is behandeld op 9 mei 2003, waarbij de Minister vertegenwoordigd was door mr. R.F. Thunnissen, advocaat te Den Haag.

De Raad van State heeft overwogen dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de appellant en zijn partner in de relevante perioden duurzaam samenwoonden en dat de appellant geen juiste inlichtingen heeft verstrekt aan de Staatssecretaris. De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat de Staatssecretaris de huursubsidie mocht herzien en het teveel betaalde bedrag mocht terugvorderen. Het hoger beroep van de appellant is ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200300461/1.
Datum uitspraak: 18 juni 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Groningen van 11 december 2002 in het geding tussen:
appellant
en
de Staatssecretaris (thans de Minister) van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 27 juli, 8 augustus en 11 augustus 2000 heeft de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (hierna: de Staatssecretaris) de aan appellant verstrekte huursubsidie voor het bewonen van het Skagerrak 223 te Delfzijl over de subsidietijdvakken in de perioden van 1 juli 1995 tot 1 juli 2000 herzien, de over deze tijdvakken teveel betaalde huursubsidie van hem teruggevorderd en hem een boete opgelegd ter hoogte van ƒ 2500,00 (€ 1134,45).
Bij besluit van 20 november 2001 heeft de Staatssecretaris het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 december 2002, verzonden op 12 december 2002, heeft de rechtbank te Groningen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 januari 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 21 februari 2003 heeft de Minister van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 mei 2003, waar de Minister, vertegenwoordigd door mr. R.F. Thunnissen, advocaat te Den Haag, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op goede gronden is de rechtbank tot het juiste oordeel gekomen dat appellant en [partij] over de subsidietijdvakken in de perioden van 1 juli 1995 tot 1 juli 1997 duurzaam samenwoonden in de zin van de Wet individuele huursubsidie (hierna: de Wih) en dat in de perioden van 1 juli 1997 tot 1 juli 2000 sprake was van medebewoning in de zin van de Huursubsidiewet (hierna: de Hsw), dat appellant omtrent zijn woonsituatie met [partij] geen juiste inlichtingen aan de Staatssecretaris heeft verstrekt en dat, zo hij dit wel zou hebben gedaan, de te verlenen huursubsidie, gelet op het gezamenlijk inkomen, onderscheidenlijk rekeninkomen, op nihil zou zijn gesteld. Voorts heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat de Staatssecretaris de huursubsidie aan appellant mocht herzien, deze nader mocht vaststellen op nihil en het aan appellant teveel betaalde van hem mocht terugvorderen. De rechtbank heeft voorts terecht geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de krachtens artikel 29a, eerste lid van de Wih, onderscheidenlijk artikel 36, vierde lid, van de Hsw, door de Staatssecretaris opgelegde boete de rechterlijke toetsing niet kan doorstaan.
Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, behelst grotendeels een herhaling van het bij de rechtbank aangevoerde en leidt ook overigens niet tot een ander oordeel.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Groenendijk
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2003
164-408