200202211/1.
Datum uitspraak: 11 juni 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de vennootschap onder firma "’t Konkoyer", gevestigd te Oss, waarvan de vennoten zijn [vennoten],
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 8 maart 2002 in het geding tussen:
Bij besluit van 2 oktober 2000 heeft de burgemeester van Oss (hierna: de burgemeester) krachtens artikel 13b van de Opiumwet, met ingang van 3 oktober 2000 de sluiting voor onbepaalde tijd bevolen van de door de rechtsvoorganger van appellante geëxploiteerde coffeeshop ’t Konkoyer aan de Monsterstraat 4b te Oss.
Bij besluit van 14 februari 2001 heeft de burgemeester het daartegen door de rechtsvoorganger van appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 maart 2002, verzonden op 11 maart 2002, heeft de rechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door de rechtsvoorganger van appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 april 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 21 mei 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 13 juni 2002 heeft de burgemeester van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 april 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. M.F.J. Martens, advocaat te Rosmalen, en de burgemeester, vertegenwoordigd door S.G.A. Philipse, ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot toepassing van bestuursdwang indien in voor het publiek toegankelijke lokalen en daarbij behorende erven een middel als bedoeld in artikel 2 of 3 wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
2.2. In de Notitie Coffeeshopbeleid Oss (hierna: de Notitie), vastgesteld op 28 februari 1997, is het gedoogbeleid van de gemeente Oss ten aanzien van coffeeshops vastgelegd. De handel in softdrugs wordt onder voorwaarden toegestaan in maximaal twee coffeeshops, waarvan ‘t Konkoyer er één was. Met het oog op de bescherming van het woon- en leefklimaat zal, aldus de Notitie, de burgemeester bij overtreding van de voorwaarden, na raadpleging van het college en de commissie voor Algemene, Bestuurlijke en Politiezaken, een procedure tot sluiting van de coffeeshop starten. Tevens wordt erop gewezen dat in geval van tussentijdse vrijwillige of gedwongen (tijdelijke) sluiting, heropening van de coffeeshop op de huidige locatie niet meer zal worden gedoogd.
2.3. Niet kan worden staande gehouden dat de burgemeester niet in redelijkheid de Notitie heeft kunnen hanteren als kader waarmee hij bij de uitoefening van zijn bevoegdheid tot sluiting rekening dient te houden.
2.4. De definitieve sluiting volgt op een tijdelijke sluiting voor de periode van 5 september 2000 tot en met 2 oktober 2000 naar aanleiding van een schietpartij die in ’t Konkoyer heeft plaatsgevonden op 3 september 2000. Appellante, noch haar rechtsvoorganger, heeft rechtsmiddelen aangewend tegen het besluit tot tijdelijke sluiting, zodat dit besluit in rechte onaantastbaar is geworden. Uit de Notitie volgt dat in geval van tussentijdse vrijwillige of gedwongen (tijdelijke) sluiting, heropening van de coffeeshop op de huidige locatie niet meer zal worden gedoogd.
De rechtbank heeft gelet daarop met juistheid geoordeeld dat niet kan worden staande gehouden dat de burgemeester niet in redelijkheid tot de sluiting van de coffeeshop voor onbepaalde tijd heeft kunnen komen. Niet is gebleken van bijzondere, appellante onevenredig treffende, omstandigheden, die de burgemeester ertoe zouden moeten nopen af te wijken van het beleid in zoverre. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat de feitelijke grond voor de tijdelijke sluiting door appellante niet wordt betwist. Aangezien de Notitie op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt en appellante dan wel haar rechtsvoorganger derhalve daarvan op de hoogte had kunnen zijn, kan zij zich voorts niet met vrucht beroepen op onbekendheid met het desbetreffende onderdeel van de Notitie.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.J. Boukema, Voorzitter, en mr. E.A. Alkema en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Boukema w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2003