ECLI:NL:RVS:2003:AF9846

Raad van State

Datum uitspraak
11 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200205945/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar tegen bouwvergunning door college van burgemeester en wethouders van Alblasserdam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank te Dordrecht van 27 september 2002. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alblasserdam, dat zijn bezwaar tegen de afwijzing van een bouwaanvraag niet-ontvankelijk had verklaard. De bouwaanvraag, ingediend op 3 juli 1996, betrof de oprichting van een woning. Het college had op 18 maart 1999 afwijzend beslist op deze aanvraag en het bezwaar van de appellant tegen deze afwijzing was op 17 augustus 1999 ongegrond verklaard. Dit besluit was in rechte onaantastbaar geworden.

De rechtbank te Dordrecht had in haar uitspraak geoordeeld dat het bezwaar van de appellant tegen de brief van het college van 11 april 2001, waarin werd medegedeeld dat er geen sprake was van een verlening van rechtswege van de bouwvergunning, niet-ontvankelijk was. De appellant stelde dat deze brief wel degelijk als een besluit moest worden aangemerkt. Echter, de Raad van State oordeelde dat de brief van 11 april 2001 geen besluit was, maar een rechtsoordeel dat al was vervat in het eerdere besluit van 17 augustus 1999. De Raad van State bevestigde het oordeel van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

De uitspraak van de Raad van State werd gedaan in naam der Koningin en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 11 juni 2003.

Uitspraak

200205945/1.
Datum uitspraak: 11 juni 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Dordrecht van 27 september 2002 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alblasserdam.
1. Procesverloop
In antwoord op zijn schrijven van 20 februari 2000, heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alblasserdam (hierna: het college) appellant bij brief van 11 april 2001 medegedeeld dat geen sprake is van de door hem gestelde verlening van rechtswege van bouwvergunning.
Bij besluit van 27 november 2001 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 27 september 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Dordrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 7 november 2002, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 20 december 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 6 februari 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 april 2003, waar het college, vertegenwoordigd door mr. J.H.A.M. Scheiffers, advocaat te Rotterdam en C. Corbeau, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op de bij de gemeente Alblasserdam op 3 juli 1996 ingekomen bouwaanvraag van appellant voor het oprichten van een woning aan de [locatie] heeft het college bij besluit van 18 maart 1999 afwijzend beslist. Het daartegen gerichte bezwaar van appellant heeft het college bij besluit van 17 augustus 1999 ongegrond verklaard. Dat besluit is in rechte onaantastbaar geworden, zodat de rechtmatigheid daarvan als vaststaand moet worden aangenomen.
2.2. In het licht van het vorenstaande heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat hun voormelde brief van 11 april 2001 niet is aan te merken als een aan een besluit gelijk te stellen rechtsoordeel, waartegen bezwaar en beroep openstaat. Het in die brief vervatte rechtsoordeel dat voor de bouwaanvraag van 3 juli 1996 niet van rechtswege geacht kon worden bouwvergunning te zijn verleend, ligt immers reeds besloten in het voormelde besluit van 17 augustus 1999. Het college heeft het tegen die brief gerichte bezwaar van appellant dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank is ook tot dat oordeel gekomen.
2.3. Het besluit van 17 augustus 1999 ligt in de onderhavige (hoger)beroepsprocedure niet ter toetsing voor. De gronden die appellant in hoger beroep tegen dat besluit aanvoert, dienen dan ook onbesproken te blijven. Aangezien appellant geen gronden heeft aangevoerd gericht tegen de aangevallen uitspraak en/of het besluit van 27 november 2001, bestaat voor vernietiging daarvan geen aanleiding.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven w.g. Haan
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2003
27-380.