200206124/1.
Datum uitspraak: 11 juni 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Roermond van 8 oktober 2002 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Echt, thans
Echt-Susteren
Bij besluit van 29 juni 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Echt, thans Echt-Susteren (hierna: het college), geweigerd aan appellant een bouwvergunning te verlenen voor het overkappen van een zwembad op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 15 januari 2002 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 oktober 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 18 november 2002, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 12 december 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 7 januari 2003 heeft het college een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 maart 2003, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. R.G.A. Wouters, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door mr. C. Scheepers en mr. L.G.H.M. Bohnen, beiden ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [partij] in persoon, bijgestaan door mr. P.J.G. Goumans, advocaat te Roermond, gehoord.
2.1. Het bouwperceel is gelegen op gronden waarop ingevolge het bestemmingsplan “Echt Zuid 1988” de bestemming “Vrijstaande of aaneengesloten woningen met bijbehorende erven” rust.
2.2. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat de overkapping moet worden aangemerkt als een bijgebouw in de zin van de planvoorschriften, en niet als een aanbouw die met de woning is geïntegreerd, noch als een praktijkruimte, zoals appellant betoogt. Bepalend zijn de planvoorschriften en niet de kwalificatie die appellant en de welstandscommissie aan de overkapping geven.
2.3. De overkapping heeft blijkens de bouwtekening een oppervlakte van 106 m2, waarvan 90 m2 is gelegen op het op de plankaart als zodanig aangeduide erf. Vast staat, en dit wordt door appellant ook niet weersproken, dat de oppervlakte van bijgebouwen die ingevolge artikel 4, lid B, I, aanhef en onder f, ten eerste, van de planvoorschriften op dit erf ten hoogste is toegelaten met het bouwplan wordt overschreden.
2.4. Anders dan appellant betoogt, heeft de rechtbank terecht aangenomen dat het college het verzuim om een gemotiveerde beslissing te nemen op het vrijstellingsverzoek kon herstellen in het kader van de volledige heroverweging naar aanleiding van het ingediende bezwaarschrift. Appellant is hierdoor niet in zijn (processuele) belangen geschaad.
2.5. Appellant betoogt verder tevergeefs dat de beslissing op bezwaar niet overeenkomt met het collegebesluit en daarmee onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. Blijkens dit collegebesluit is het bezwaarschrift ongegrond verklaard overeenkomstig het advies van de commissie beroep- en bezwaarschriften. Dit commissieadvies strekt naar de bewoordingen, naast ongegrond verklaring van de bezwaren, uitdrukkelijk tot handhaving van de geweigerde bouwvergunning. De handgeschreven instructie op de interne aantekening van het collegebesluit, die strekt tot de opdracht te onderzoeken of een grotere oppervlakte aan bijgebouwen voor dit soort grote kavels door gedeputeerde staten wordt goedgekeurd en in het bevestigende geval een beleidslijn op te stellen en alsnog een procedure op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening op te starten, heeft, gelet op het feit dat het college conform het advies expliciet besloot tot ongegrond verklaring van het bezwaarschrift, kennelijk uitsluitend het oog op een mogelijk in de toekomst te verlenen medewerking. Aan het vervolgens tot stand gekomen nieuwe beleid inzake bijgebouwen kan appellant in de onderhavige procedure geen rechten ontlenen. De rechterlijke toetsing dient zich immers te beperken tot het moment van het nemen van de beslissing op bezwaar.
2.6. Het beroep van appellant op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. Het als vergelijkbaar geval opgevoerde bijgebouw van 125 m2 met overkapping op het perceel Drukkerstraat 2 is gelegen in een ander bestemmingsplan met andere bebouwingsmogelijkheden, zodat geen sprake is van gelijke gevallen.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C. de Gooijer, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. J.E.M. Polak, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
De Voorzitter is verhinderd w.g. Haan
de uitspraak te ondertekenen. ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2003