ECLI:NL:RVS:2003:AF9843

Raad van State

Datum uitspraak
11 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200206599/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering bouwvergunning voor mestplaat in Emmen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank te Assen, die op 31 oktober 2002 zijn beroep ongegrond verklaarde. De zaak betreft de weigering van een bouwvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Emmen voor het oprichten van een mestplaat op een perceel in Emmen. Het college had eerder op 12 juli 2001 een bouwvergunning verleend, maar heeft deze op 4 maart 2002 ingetrokken na bezwaar van een derde partij. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar van de derde partij terecht was en bevestigde de weigering van de bouwvergunning.

Appellant heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld, waarbij hij betoogde dat de rechtbank ten onrechte de bezwaarschrift van de derde partij als geldig had aangemerkt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 14 april 2003 behandeld. Tijdens de zitting is appellant bijgestaan door zijn advocaat, terwijl het college werd vertegenwoordigd door een ambtenaar. De derde partij was ook aanwezig, bijgestaan door een andere advocaat.

De Raad van State heeft overwogen dat de rechtbank, hoewel zij niet op de juiste gronden tot haar oordeel was gekomen, wel tot de juiste conclusie was gekomen dat de bouwvergunning terecht was geweigerd. De bestemming van het perceel volgens het bestemmingsplan stond de oprichting van de mestplaat niet toe, ook al waren er geen specifieke voorschriften voor de bestemming "Openbaar groen". De Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd, met verbetering van de gronden.

Uitspraak

200206599/1.
Datum uitspraak: 11 juni 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Assen van 31 oktober 2002 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Emmen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 juli 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Emmen (hierna: het college ) aan appellant bouwvergunning verleend voor het oprichten van een mestplaat op het perceel aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 4 maart 2002 heeft het college het daartegen door [partij] gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de bouwvergunning alsnog geweigerd.
Bij uitspraak van 31 oktober 2002, verzonden op 5 november 2002, heeft de rechtbank te Assen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 december 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 9 januari 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 3 februari 2003 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 6 februari 2003 heeft [partij] een memorie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 april 2003, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. A.J. Poelman, en het college, vertegenwoordigd door mr. W. van Dommelen-Logtmeijer, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Tevens is [partij] in persoon, bijgestaan door mr. M.R. de Jongh, verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ter zitting heeft appellant betoogd dat de brief van [partij] van 9 juni 2001, gelet op artikel 6:10 van de Algemene wet bestuursrecht, bij de beslissing op bezwaar ten onrechte als bezwaarschrift is ontvangen.
Dit betoog faalt. Het gaat er aan voorbij dat [partij] bij brief, ontvangen door het college op 22 augustus 2001, tijdig bezwaar heeft gemaakt.
2.2. Het bouwplan voorziet in het oprichten van een betonnen bak, bedoeld voor de niet bedrijfsmatige opslag van paardenmest (hierna: het bouwwerk).
2.3. Het perceel heeft ingevolge het als bestemmingsplan geldende “Uitbreidingsplan in onderdelen Emmen Zuidbarge” (hierna: het uitbreidingsplan) de bestemming “Openbaar groen”.
2.4. Appellant betoogt met juistheid dat de rechtbank, nu het uitbreidingsplan geen voor de bestemming “Openbaar groen” geldende voorschriften kent, op de bestemming ten onrechte de voor de bestemming “Wegen en plantsoenen” geldende voorschriften van toepassing heeft geacht.
De bestemming kan echter, ook indien daarvoor geen voorschriften in het bestemmingsplan zijn opgenomen, ingevolge artikel 44 van de Woningwet aan het verlenen van een bouwvergunning in de weg staan. Anders dan appellant betoogt, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat het oprichten van een mestplaat zich niet met de voormelde bestemming verdraagt. De rechtbank is daarom, zij het niet op juiste gronden, tot de juiste conclusie gekomen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van de gronden waarop die rust, te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Van Meurs-Heuvel
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2003
47-429.