ECLI:NL:RVS:2003:AF9841

Raad van State

Datum uitspraak
11 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200206749/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor serre op perceel in Alblasserdam

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de weigering van de gemeente Alblasserdam om een bouwvergunning te verlenen voor het bouwen van een serre op zijn perceel. De aanvraag voor de vergunning werd op 5 december 2000 door het college van burgemeester en wethouders afgewezen, waarna het college op 21 mei 2001 het bezwaar van de appellant ongegrond verklaarde. De rechtbank te Dordrecht verklaarde op 8 november 2002 het beroep van de appellant tegen deze beslissing ook ongegrond. Hierop heeft de appellant hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 19 december 2002 is ingekomen.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 8 april 2003, waarbij de appellant werd bijgestaan door zijn architect en adviseur. Het college werd vertegenwoordigd door een gemachtigde. De Raad overwoog dat de weigering van de bouwvergunning was gebaseerd op het oordeel van het college dat het bouwplan niet voldeed aan de redelijke eisen van welstand, zoals vastgelegd in de Woningwet. Het college had zich daarbij gebaseerd op een welstandsadvies van de welstandscommissie.

De appellant betoogde dat de rechtbank had miskend dat het college het welstandsadvies niet mocht overnemen. De Raad van State oordeelde echter dat de rechtbank terecht had overwogen dat er geen grond was voor het oordeel dat het college het welstandsadvies niet mocht gebruiken, vooral omdat de appellant geen tegenadvies van een deskundige had overgelegd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200206749/1.
Datum uitspraak: 11 juni 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Dordrecht van 8 november 2002 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alblasserdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 december 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alblasserdam (hierna: het college) de aanvraag om vergunning van appellant voor het bouwen van een serre op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) geweigerd.
Bij besluit van 21 mei 2001 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 november 2002, verzonden op die dag, heeft de rechtbank te Dordrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 17 december 2002, bij de Raad van State ingekomen op 19 december 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 10 februari 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het college. Die zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 april 2003, waar appellant in persoon, bijgestaan door [gemachtigde], architect, en [gemachtigde], adviseur, en het college, vertegenwoordigd door A. Bosselaar, gemachtigde , zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 44 van de Woningwet, zoals die gold voor 1 januari 2003, mag de bouwvergunning alleen en moet deze worden geweigerd, voorzover thans van belang, indien het bouwwerk naar het oordeel van het college niet voldoet aan artikel 12, eerste lid.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, van die wet, voorzover thans van belang, mogen het uiterlijk en de plaatsing van het bouwwerk, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd zijn met redelijke eisen van welstand.
2.2. Het college heeft aan de gehandhaafde weigering bouwvergunning te verlenen ten grondslag gelegd zijn oordeel dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand. Het heeft zich daarbij gebaseerd op het advies van de welstandscommissie Stichting Dorp Stad Land van 29 september 2000 (hierna: het welstandsadvies).
2.3. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college zijn negatieve welstandsoordeel niet mocht baseren op het welstandsadvies.
Dat betoog faalt. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat het college het welstandsadvies niet mocht overnemen, ook in aanmerking genomen dat appellant in bezwaar geen tegenadvies van een deskundige heeft overgelegd. De door de architect van appellant ter zitting in hoger beroep gegeven zienswijze op het welstandsadvies doet daaraan niet af, aangezien het college daarmee bij het voorbereiden en nemen van het bestreden besluit geen rekening heeft kunnen houden. Naar aanleiding van de stelling van appellant dat het college elk ontwerp voor een serre aan de betrokken woning afkeurt, overweegt de Afdeling nog dat de gemachtigde van het college ter zitting mogelijke alternatieven heeft aangedragen voor de realisering van een aanbouw aan de woning. Er bestaat dan ook geen grond om aan te nemen dat bij de verrichte welstandstoets de ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “West” toegelaten bebouwingsmogelijkheden voor het perceel ten onrechte niet als gegeven zijn aanvaard.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. Vasn Ettekoven w.g. Haan
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2003
27-380.