200300175/1.
Datum uitspraak: 11 juni 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Almelo van 27 november 2002 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Wierden.
Bij besluit van 17 september 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Wierden (hierna: het college) appellant onder aanzegging van bestuursdwang gelast de gebouwde kippenschuur en overkapping op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel), te verwijderen, alsmede onder oplegging van een dwangsom gelast het gebruik van het perceel voor de verkoop en verhuur van machines te beëindigen, en de op het perceel aanwezige handelsvoorraad te verwijderen.
Bij besluit van 27 februari 2002 heeft het college, onder verwijzing naar het advies van de Commissie bezwaar, beroep en klachten van de gemeente Wierden van 23 januari 2002, het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 november 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 7 januari 2003, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 6 februari 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 5 maart 2003 heeft het college een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 mei 2003, waar appellant, bijgestaan door mr. J.J.G. Pieper, advocaat te Nijverdal, en het college, vertegenwoordigd door B.J.M. Beernink, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Vaststaat dat de kippenschuur en de overkapping zijn gebouwd zonder dat de daarvoor ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet vereiste bouwvergunningen zijn verleend.
Eveneens staat vast dat het gebruik van het perceel en een daarop aanwezig bijgebouw ten behoeve van het uitstallen van de handelsvoorraad, alsmede ten behoeve van de opslag van de handelsvoorraad op het perceel in strijd is met de ter plaatse geldende bestemming.
Het college is derhalve bevoegd handhavend op te treden.
2.2. Alleen in bijzondere gevallen kan van het bestuursorgaan worden verlangd dat het afziet van handhavend optreden tegen de illegale situatie.
2.3. Het hoger beroep is gericht tegen de overweging van de rechtbank dat er geen bijzondere omstandigheden zijn, op grond waarvan van toepassing van bestuursdwang en oplegging van een last onder dwangsom had moeten worden afgezien.
2.3.1. Appellant betoogt dat hij een bestaande overkapping heeft verplaatst en dat door een ambtenaar van de gemeente Wierden tijdens een bezoek aan zijn perceel in 1997 mondeling is verklaard dat dit was toegestaan. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat een dergelijke toezegging is gedaan. Nog daargelaten of deze ambtenaar het college als het ter zake bevoegde bestuursorgaan had kunnen binden; van de zijde van het college is uitdrukkelijk weersproken dat de betreffende gemeenteambtenaar een uitlating als door appellant gesteld heeft gedaan.
2.3.2. Appellant beroept zich er ten aanzien van de kippenschuur op dat reeds sinds 1985 een kippenschuur op het perceel aanwezig was, die in 1999 is gesloopt, waarna deze in 2000 elders op het perceel is herbouwd. Gelet op de langdurige aanwezigheid van de kippenschuur op het perceel meent hij dat het college zijn recht om daartegen handhavend op te treden heeft verwerkt. De latere verplaatsing van de kippenschuur kan daarin zijns inziens geen verandering brengen.
De Afdeling is van oordeel dat de geschetste gang van zaken niet maakt, dat het college niet meer bevoegd was met toepassing van bestuursdwang op te treden tegen het zonder bouwvergunning oprichten van de nieuwe kippenschuur. Voor zover appellant meent dat hem krachtens het overgangsrecht als bedoeld in artikel 35 van het bestemmingsplan alsnog een bouwvergunning kan worden verleend, heeft de rechtbank terecht overwogen dat een beroep op dat artikel niet opgaat, nu het in dit geval een verplaatste en geheel vernieuwde schuur betreft.
2.3.3. Ook ten aanzien van het gebruik van het perceel ten behoeve van de uitstalling van de handelsvoorraad, alsmede ten behoeve van de opslag van de handelsvoorraad op het perceel en in het bijgebouw, betoogt appellant dat de rechtbank heeft miskend dat het college zijn recht op handhavend optreden heeft verwerkt, aangezien het gebruik aldaar reeds gedurende tien jaar (sinds 1992) plaatsvindt en het college, gelet op het eerdergenoemde bezoek van een ambtenaar, daarmee niet onbekend was. Dit betoog slaagt evenmin.
De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat het college reeds in 1992 van de aanwezigheid van het betreffende gebruik op het perceel op de hoogte was of daarvan op de hoogte kon zijn. Het college heeft verklaard niet eerder op de hoogte te zijn geweest van de activiteiten en dat daarvan ook tijdens het bezoek in 1997 aan appellant van de gemeenteambtenaar niet is gebleken.
2.4. Gelet op het bovenstaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden, op grond waarvan van handhaving diende te worden afgezien.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Van Meurs-Heuvel
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2003