ECLI:NL:RVS:2003:AF8964

Raad van State

Datum uitspraak
21 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200206713/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • C. Sparreboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen een uitspraak van de rechtbank te Amsterdam, die op 4 november 2002 een eerder besluit van de raad voor rechtsbijstand Amsterdam heeft bevestigd. Het oorspronkelijke besluit, genomen op 2 januari 2001, weigerde de aanvraag van de appellant voor rechtsbijstand op basis van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb). De raad verklaarde het daartegen ingestelde administratief beroep ongegrond op 6 augustus 2001. De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat de appellant niet alle gevraagde documenten had ingediend, waaronder een verklaring omtrent inkomen en vermogen en een kopie van de inkomsten uit dienstbetrekking over de maanden juni, juli en augustus 2000. De rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was, wat de appellant ertoe bracht om hoger beroep in te stellen bij de Raad van State op 19 december 2002.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 11 april 2003, waarbij partijen niet verschenen. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft overwogen dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de appellant niet aan de vereisten voldeed voor het indienen van zijn aanvraag. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat de appellant niet alle benodigde stukken had ingediend en dat zijn betoog dat hij alle stukken had ingezonden niet onderbouwd was. De beslissing van de rechtbank om het beroep ongegrond te verklaren werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 21 mei 2003.

Uitspraak

200206713/1.
Datum uitspraak: 21 mei 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Amsterdam van 4 november 2002 in het geding tussen:
appellant
en
de raad voor rechtsbijstand Amsterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 januari 2001 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand Amsterdam een aanvraag van appellant in de zin van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) afgewezen.
Bij besluit van 6 augustus 2001 heeft de raad voor rechtsbijstand Amsterdam (hierna: de raad) het daartegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 november 2002, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 16 december 2002, bij de Raad van State ingekomen op 19 december 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 13 januari 2003 heeft de raad een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak aan de orde gesteld ter zitting van 11 april 2003. Partijen zijn daar niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wrb kan het bureau de toevoeging weigeren indien het verzoek - voor zover hier van belang - niet is voorzien van de voor de beoordeling van het verzoek van belang zijnde verklaringen of andere bewijsstukken en de verzoeker na op dat verzuim te zijn gewezen heeft nagelaten dit binnen een door het bureau gestelde termijn te herstellen.
2.2. De rechtbank heeft terecht overwogen, dat niet is gebleken dat appellant alle gevraagde stukken heeft ingezonden. Zo ontbraken de verklaring omtrent inkomen en vermogen, alsmede een kopie van de inkomsten uit dienstbetrekking over de periode juni, juli en augustus 2000.
Het, overigens verder niet onderbouwde, betoog van appellant dat hij alle stukken heeft ingezonden, moet dan ook falen.
2.3. De rechtbank heeft het beroep mitsdien terecht ongegrond verklaard.
2.4. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Sparreboom
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2003
195-209.