200206309/1.
Datum uitspraak: 21 mei 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Rijnwaarden,
verweerder.
Bij besluit van 29 december 2000, kenmerk W&W/651, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer geweigerd aan appellant een vergunning te verlenen voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting bestemd voor de opslag en verkoop van vuurwerk aan de [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Rijnwaarden, sectie […], nummer […].
Tegen dit besluit heeft appellant beroep ingesteld. Bij uitspraak van 16 januari 2002 no. 200101020/1 heeft de Afdeling dit beroep gegrond verklaard. Verweerder heeft vervolgens geen nieuw besluit op de vergunningaanvraag van appellant genomen.
Tegen dit fictieve besluit heeft appellant bij brief van 25 november 2002, bij de Raad van State ingekomen op 26 november 2002, beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 mei 2003, waar verweerder, vertegenwoordigd door H. Visser, ambtenaar van de gemeente, is verschenen.
2.1. Appellant voert aan dat verweerder ondanks herhaaldelijke verzoeken van zijn kant geen besluit op zijn vergunningaanvraag van 10 februari 2000 heeft genomen. Hij verzoekt de Afdeling verweerder op straffe van de oplegging van een dwangsom te bevelen dit alsnog te doen.
2.1.1. Voor zover hier van belang is in artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit wordt gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan het bezwaar- of beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen. In artikel 6:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald, dat indien het bezwaar of beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, het bezwaar of beroep niet aan een termijn is gebonden.
2.1.2. Op grond van artikel 8.6 van de Wet milieubeheer juncto artikel 3:28 van de Algemene wet bestuursrecht had verweerder uiterlijk binnen zes maanden na de uitspraak van de Afdeling van 16 januari 2002 no. 200101020/1 een nieuw besluit op de aanvraag van appellant voor een vergunning krachtens de Wet milieubeheer dienen te nemen. Verweerder heeft dit niet gedaan.
Aangezien het beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak tegen de fictieve weigering niet prematuur of onredelijk laat is ingediend, kan appellant naar het oordeel van de Afdeling in zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen door verweerder worden ontvangen.
Nu vast staat dat verweerder niet binnen de in artikel 3:28 van de Algemene wet bestuursrecht gestelde termijn op de aanvraag van appellant heeft beslist, is de Afdeling van oordeel dat verweerder in strijd met dit artikel heeft gehandeld, zodat de met een besluit gelijk te stellen weigering om tijdig te beslissen dient te worden vernietigd. Het beroep van appellant is dan ook gegrond.
2.2. De Afdeling acht, gelet op de aan verweerder te wijten lange duur van de procedure, termen aanwezig toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en zal aan verweerder een termijn stellen om een nieuw besluit te nemen. Ter zitting stelt verweerder, aangezien er een nieuw ontwerpbesluit dient te worden genomen, circa 16 weken nodig te hebben om een besluit te kunnen nemen. Een dergelijke termijn komt de Afdeling niet onredelijk voor. Voorts acht de Afdeling termen aanwezig om aan deze termijnstelling op na te melden wijze een dwangsom als bedoeld in artikel 8:72, zevende lid, van de Algemene wet bestuursrecht te verbinden.
2.3. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het met het nemen van een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag van appellant van het college van burgemeester en wethouders van Rijnwaarden;
III. draagt het college van burgemeester en wethouders van Rijnwaarden op binnen 16 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit te nemen;
IV. bepaalt dat de gemeente Rijnwaarden, zolang door verweerder geen gevolg wordt gegeven aan deze uitspraak, aan appellant een dwangsom verbeurt van € 200,00 per dag tot een maximum van € 8000,00;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Rijnwaarden in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Rijnwaarden te worden betaald aan appellant;
VI. gelast dat de gemeente Rijnwaarden aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 109,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.R. Schaafsma, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van G.K. Klap, ambtenaar van Staat.
w.g. Schaafsma w.g. Klap
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2003