ECLI:NL:RVS:2003:AF8614

Raad van State

Datum uitspraak
14 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200206940/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.R. Schaafsma
  • G.K. Klap
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de verlening van een revisievergunning voor een metaalbewerkingsbedrijf

In deze zaak gaat het om een beroep ingesteld door een appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Neerijnen, waarbij een revisievergunning is verleend aan een vergunninghouder voor een metaalbewerkingsbedrijf. Het besluit werd op 18 november 2002 genomen en op 28 november 2002 ter inzage gelegd. De appellant heeft op 24 december 2002 beroep ingesteld bij de Raad van State. Tijdens de zitting op 2 mei 2003 zijn zowel de appellant als de vertegenwoordigers van de gemeente verschenen. De Raad van State heeft in deze zaak de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld. De verweerder stelde dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat de appellant geen bedenkingen had ingebracht tegen het ontwerpbesluit. Echter, de Raad van State oordeelde dat de appellant als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat hij geen kennisgeving van het ontwerpbesluit had ontvangen, wat in strijd was met de Wet milieubeheer. De Raad van State concludeerde dat de appellant ontvankelijk was in zijn beroep. Vervolgens werd het beroep inhoudelijk behandeld, waarbij de appellant aanvoerde dat de inrichting op een andere locatie gevestigd zou moeten worden. De Raad van State oordeelde dat de verweerder enkel op basis van de aanvraag moest beoordelen of de vergunning voor de aangevraagde locatie kon worden verleend. De argumenten van de appellant werden verworpen, en de Raad van State verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 14 mei 2003.

Uitspraak

200206940/1.
Datum uitspraak: 14 mei 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Neerijnen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 november 2002, kenmerk , heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghouder] een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een metaalbewerkingsbedrijf aan de [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Varik/Heesselt. Dit besluit is op 28 november 2002 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 17 december 2002, bij de Raad van State ingekomen op 24 december 2002, beroep ingesteld.
Bij brief van 6 februari 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van verweerder. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 mei 2003, waar [appellant], en verweerder, vertegenwoordigd door Th. Roelofs en E. Jansen, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn [naam] en [naam], vergunninghouders, daar als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Verweerder heeft gesteld dat het beroep niet-ontvankelijk is.
Ingevolge artikel 20.6, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan tegen een besluit als het onderhavige beroep worden ingesteld door:
a. degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit;
b. de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van het besluit;
c. degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht;
d. belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit.
Ingevolge artikel 13.4, aanhef en onder b, van de Wet milieubeheer moet, indien de aanvraag om een vergunning of ontheffing betrekking heeft op een inrichting of werk, de terinzagelegging, bedoeld in artikel 3:19, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, in ieder geval geschieden op het gemeentehuis van de gemeente waarin de inrichting of het werk geheel of in hoofdzaak is of zal zijn gelegen, en moet van het ontwerp gelijktijdig mededeling worden gedaan door niet op naam gestelde kennisgeving aan de gebruikers van gebouwde eigendommen die in de directe omgeving van de inrichting of het werk liggen, voorzover zodanige kennisgeving kan dienen om het beoogde doel te bereiken.
De Afdeling stelt vast dat appellant geen bedenkingen heeft ingebracht tegen het ontwerpbesluit. Het gestelde onder b en c van artikel 20.6, tweede lid, van de Wet milieubeheer is hier niet van toepassing. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt echter dat verweerder aan appellant als gebruiker van een gebouwde eigendom die in de directe omgeving van de inrichting is gelegen geen kennisgeving van het ontwerpbesluit heeft toegezonden. Hiermee heeft verweerder in zoverre in strijd gehandeld met het bepaalde in artikel 13.4, aanhef en onder b, van de Wet milieubeheer. Appellant kan derhalve worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 20.6, tweede lid, onder d, en is derhalve ontvankelijk in zijn beroep.
2.2. Appellant voert aan dat de inrichting op een andere locatie gevestigd zou moeten worden.
De Afdeling overweegt dienaangaande dat verweerder is gehouden op grondslag van de aanvraag te beoordelen of voor de in die aanvraag genoemde locatie vergunning kan worden verleend. Of een andere locatie meer geschikt is voor vestiging van de inrichting speelt hierbij geen rol. Het beroep treft derhalve geen doel.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.R. Schaafsma, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van G.K. Klap, ambtenaar van Staat.
w.g. Schaafsma w.g. Klap
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2003
315.