ECLI:NL:RVS:2003:AF8596

Raad van State

Datum uitspraak
14 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200205764/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • S.W. Schortinghuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing van de raad voor rechtsbijstand inzake reiskostenvergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen een uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, die op 11 september 2002 een eerder besluit van de raad voor rechtsbijstand te 's-Gravenhage heeft bevestigd. Het geschil betreft de hoogte van de reiskostenvergoeding die aan de appellant is toegekend voor rechtsbijstand verleend op basis van een toevoeging volgens de Wet op de rechtsbijstand (Wrb). De appellant had bezwaar gemaakt tegen de berekening van de reiskostenvergoeding, die was vastgesteld op basis van een afstand van 2 km. De raad voor rechtsbijstand heeft dit bezwaar gegrond verklaard en de vergoeding aangepast naar een afstand van 3 km. De rechtbank heeft echter de beslissing van de raad bevestigd, wat de appellant ertoe heeft aangezet om hoger beroep in te stellen bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 14 maart 2003, waarbij de appellant in persoon aanwezig was en de raad vertegenwoordigd werd door G. van Dort. De Raad heeft overwogen dat de berekening van de reiskostenvergoeding door de raad voor rechtsbijstand op een correcte wijze is uitgevoerd, gebruikmakend van een recente routeplanner. De Raad concludeert dat de raad de reisafstand op de juiste manier heeft vastgesteld en dat het gebruik van een andere routeplanner niet tot een andere conclusie kan leiden.

Uiteindelijk heeft de Raad van State het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de beslissing is in naam der Koningin uitgesproken op 14 mei 2003.

Uitspraak

200205764/1.
Datum uitspraak: 14 mei 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], kantoorhoudend te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage van 11 september 2002 in het geding tussen:
appellant
en
de raad voor rechtsbijstand te 's-Gravenhage.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 oktober 2001 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te 's-Gravenhage (hierna: het bureau) de vergoeding vastgesteld voor een door appellant op grond van een toevoeging, als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb), verleende rechtsbijstand in een strafrechtelijke zaak. Bij de berekening van de in deze vergoeding begrepen reiskostenvergoeding is het bureau uitgegaan van een totale afstand van 2 km.
Bij besluit van 22 januari 2002 heeft de raad voor rechtsbijstand te 's-Gravenhage (hierna: de raad) het daartegen door appellant ingestelde administratieve beroep, onder verwijzing naar het advies van 10 januari 2002 van de Commissie bezwaar en beroep, gegrond verklaard, de bestreden beslissing vernietigd en bepaald dat aan appellant de reiskostenvergoeding wordt toegekend op basis van een totale afstand van 3 km.
Bij uitspraak van 11 september 2002, verzonden op 16 september 2002, heeft de rechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 oktober 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 28 november 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 6 december 2002 heeft de raad van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Na afloop van het vooronderzoek is van appellant en van de raad een nader stuk ontvangen. Afschriften hiervan zijn gewisseld aan partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 maart 2003, waar appellant in persoon en de raad, vertegenwoordigd door G. van Dort, adjunct-secretaris van de Commissie bezwaar en beroep, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 37, eerste lid, van de Wrb, voorzover hier van belang, ontvangen rechtsbijstandverleners voor de door hen op basis van een toevoeging verleende rechtsbijstand een vergoeding volgens regels te stellen bij algemene maatregel van bestuur.
Ter uitvoering hiervan strekt het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: het Bvr 2000).
Ingevolge artikel 25, eerste lid, van het Bvr 2000, voorzover hier van belang, wordt, voor de kosten die worden gemaakt voor reizen naar de zitting, een reiskostenvergoeding toegekend overeenkomstig de vergoeding die krachtens artikel 8 van het Reisbesluit binnenland wordt verleend. In artikel 25, vierde lid, voorzover hier van belang, is bepaald dat ten behoeve van de berekening van de kilometervergoeding, bedoeld in het eerste lid, het bureau de reisafstand op gestandaardiseerde wijze bepaalt.
2.2. In de Nota van Toelichting bij het Bvr 2000 staat in de toelichting bij artikel 25 (Staatsblad, 1999, 580, p. 35-36) vermeld dat het bureau voor het berekenen van de gereisde afstand een computerprogramma gebruikt. In het Handboek Vergoedingen (Bvr 2000, Hoofdstuk III, artikel 25 reiskosten, onder Beleidsaspecten) staat vermeld dat het bureau te dezen gebruik maakt van een recente routeplanner en dat bij het berekenen van het aantal gereden kilometers wordt uitgegaan van de meest efficiënte route waarbij de postcode van het kantooradres en de postcode van de plaats van bestemming bepalend zijn.
2.3. Gelet op het vorenstaande en op de omstandigheid, dat de raad in de onderhavige zaak gebruik heeft gemaakt van een op dat moment recente routeplanner (AND-routeplanner, versie 2001), moet worden geoordeeld dat de raad de reisafstand mocht berekenen op de wijze, zoals de raad dat heeft gedaan. Dat het gebruik van een andere routeplanner tot een ander resultaat leidt, kan, wat daar overigens ook van zij, hieraan niet afdoen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Schortinghuis
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2003
66-424.