200206948/1.
Datum uitspraak: 7 mei 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], gevestigd te [plaats] en andere,
de Kroon, vertegenwoordigd door de Minister van Verkeer en Waterstaat,
verweerster.
Bij besluit van 18 november 2002, nr. 02.005275, heeft verweerster besloten de toe- en afritten van Rijksweg A15 te Meteren (afrit 30) aan het openbaar verkeer te onttrekken.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 24 december 2002, bij de Raad van State ingekomen op 30 december 2002, beroep ingesteld.
Bij brief van 27 februari 2003 heeft verweerster een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 april 2003, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. M.M.J.J. Gerrits, advocaat te Arnhem, en verweerster, vertegenwoordigd door mr. H.E. van der Voort-Cleyndert, ambtenaar van Rijkswaterstaat, zijn verschenen. Voorts is Railinfrabeheer B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.
2.1. Het bestreden besluit is voorbereid overeenkomstig het bepaalde in artikel 20 van de Tracéwet.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel bevordert de Minister van Verkeer en Waterstaat een gecoördineerde voorbereiding van de besluiten op aanvragen om vergunningen en van de overige ambtshalve te nemen besluiten met het oog op de uitvoering van een tracébesluit.
2.2. Verweerster heeft het bestreden besluit genomen met het oog op de uitvoering van het Tracébesluit Betuweroute 1996 (verder: het tracébesluit). Bij het besluit heeft verweerster besloten vier toe- en afritten van de Rijksweg A15 te Meteren aan het openbaar verkeer te onttrekken.
2.3. Appellanten kunnen zich niet met het bestreden besluit verenigen voorzover daarbij de zuidelijke toe- en afritten van de A15 te Meteren worden onttrokken aan het openbaar verkeer. Zij voeren aan dat het tracébesluit niet voorziet in deze mogelijkheid.
2.4. Verweerster stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat de onttrekking van de toe- en afritten op grond van het tracébesluit noodzakelijk is. In haar verweerschrift betoogt zij echter dat de onttrekking van de zuidelijke toe- en afritten is gebaseerd op motieven van openbaar belang.
2.5. De Afdeling stelt vast dat het besluit voor zowel de onttrekking van de noordelijke als de zuidelijke toe- en afritten van de A15 bij Meteren gebaseerd is op het tracébesluit.
Het tracébesluit, dat gevormd wordt door de bepalingen en de bijbehorende kaarten, voorziet echter niet in de opheffing van de zuidelijke toe- en afritten van de A15 bij Meteren. In de toelichting van het tracébesluit wordt weliswaar gesproken van de opheffing van de gehele afslag, doch de toelichting maakt geen deel uit van het tracébesluit.
Nu vaststaat dat het onttrekken van de zuidelijke toe- en afritten niet is gebaseerd op het tracébesluit maar uitsluitend op motieven van openbaar belang, is wat betreft dit onderdeel van het besluit ten onrechte toepassing gegeven aan artikel 20 van de Tracéwet.
Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit wat betreft het onttrekken aan het openbaar verkeer van de zuidelijke toe- en afritten van de A15 te Meteren dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 20 van de Tracéwet.
2.6. Gelet op het vorenstaande behoeven de overige bezwaren geen bespreking.
2.7. Verweerster dient op de na te melden wijze te worden veroordeeld in de proceskosten.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de Kroon van 18 november 2002, nr. 02.005275, voorzover daarbij de afrit van de Rijksweg A15, gelegen aan de rechterzijde van de genoemde rijksweg ter hoogte van km 118,800, en de toerit van de Rijksweg A15, gelegen aan de rechterzijde van de genoemde rijksweg ter hoogte van km 118,900, aan het openbaar verkeer worden onttrokken;
III. veroordeelt de Kroon in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 764,34, waarvan een bedrag van € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Verkeer en Waterstaat) te worden betaald aan appellanten;
IV. gelast dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Verkeer en Waterstaat) aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 218,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Voorzitter, en mr. R.H. Lauwaars en mr. P.J.J. van Buuren, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto w.g. Langeveld
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2003