ECLI:NL:RVS:2003:AF8296

Raad van State

Datum uitspraak
7 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200205500/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen geluidsvoorschriften voor stortactiviteiten in beschermingsgebied Vogelrichtlijn

In deze zaak heeft de stichting "Stichting Behoud Leefmilieu en Natuur Maas en Waal" (appellante) beroep ingesteld tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland (verweerder) dat op 20 augustus 2002 de geluidsvoorschriften heeft vastgesteld voor de vergunning van "Delgromij B.V." voor het storten van baggerspecie in de Kaliwaal in de gemeente Druten. Dit besluit volgde op een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 20 juni 2001, waarin de geluidsvoorschriften al eerder waren beoordeeld. Appellante stelde dat het bestreden besluit geen rekening hield met de ligging van de activiteit binnen een beschermingsgebied ingevolge de Vogelrichtlijn.

Tijdens de zitting op 1 april 2003 heeft appellante haar beroepsgrond over het stiltegebied ingetrokken, maar bleef zij van mening dat de Vogelrichtlijn niet adequaat was toegepast. Verweerder betoogde dat de beoordeling van de Vogelrichtlijn losstaat van de geluidsvoorschriften. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft in haar overwegingen bevestigd dat in eerdere uitspraken is geoordeeld dat de stortactiviteiten geen wezenlijke invloed op de vogels in het beschermingsgebied zullen hebben. Daarom zag de Afdeling geen reden om van dit standpunt af te wijken.

De Afdeling heeft het beroep ongegrond verklaard en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 7 mei 2003.

Uitspraak

200205500/1.
Datum uitspraak: 7 mei 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting "Stichting Behoud Leefmilieu en Natuur Maas en Waal", gevestigd te Beneden Leeuwen,
appellante,
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 augustus 2002, kenmerk MW01.36915, heeft verweerder gezien de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 20 juni 2001, nos. E03.98.0236, E03.98.0352 en E03.98.0353, opnieuw de geluidsvoorschriften vastgesteld welke zijn verbonden aan de vergunning op grond van de Wet milieubeheer van 27 januari 1998 van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid “Delgromij B.V.” voor het storten van baggerspecie in de Kaliwaal in de gemeente Druten.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 16 oktober 2002, bij de Raad van State ingekomen op 18 oktober 2002, beroep ingesteld.
Bij brief van 21 november 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn op 19 maart 2003 nog stukken ontvangen van appellante. Deze zijn naar de andere partijen doorgezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 april 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigden] en verweerder, vertegenwoordigd door A.C. Heezen en A.H. Wensink (ambtenaren van de provincie) zijn verschenen. Tevens zijn mr. L.F. Wiggers-Rust (advocaat te Zutphen), [gemachtigden] daar namens vergunninghoudster gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ter zitting heeft appellante de beroepsgrond inzake het geen rekening houden met het eventueel binnen een stiltegebied gelegen zijn van de onderhavige activiteit ingetrokken.
2.2. Appellante voert aan dat er in het bestreden besluit geen rekening mee is gehouden dat de activiteit geschiedt binnen een beschermingsgebied ingevolge de Vogelrichtlijn.
Verweerder stelt dat een beoordeling in het kader van de Vogelrichtlijn voor het betrokken gebied los staat van het opnieuw vaststellen van de geluidsvoorschriften.
De Afdeling overweegt dat zij in haar uitspraak van 20 juni 2001, nos. E03.98.0236, E03.98.0352 en E03.98.0353 heeft geoordeeld dat het niet aannemelijk is dat door de stortactiviteiten een storing dan wel een storing van wezenlijke invloed van de vogels in de beschermingszone zal optreden. Gelet hierop zag zij geen grond voor het oordeel dat de destijds bestreden besluiten in strijd met de bepalingen van de Vogelrichtlijn tot stand waren gekomen. In hetgeen appellante heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding om thans op dit punt een ander standpunt in te nemen. Deze beroepsgrond treft derhalve geen doel. Het beroep dient ongegrond verklaard te worden.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van G.K. Klap, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Klap
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2003
315.