ECLI:NL:RVS:2003:AF8004

Raad van State

Datum uitspraak
29 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200204301/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel inzake wijzigingen van de Keur Waterschap Groot Salland

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen een uitspraak van de rechtbank te Zwolle, die op 27 juni 2002 een eerder besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel ongegrond verklaarde. Dit besluit betrof wijzigingen van de Keur Waterschap Groot Salland, vastgesteld door het algemeen bestuur van het Waterschap op 21 december 2000. De appellant stelde dat een goede beoordeling van de keurwijzigingen niet mogelijk was zonder het bijbehorende waterbeheersplan. De rechtbank oordeelde echter dat er geen wettelijke bepaling was die het vaststellen van wijzigingen van de keur verhinderde zolang er geen nieuw waterbeheersplan was goedgekeurd.

Tijdens de zitting op 24 januari 2003 herhaalde de appellant zijn bezorgdheid over de gevolgen van de wijziging van artikel 3.1 van de keur, die volgens hem zou leiden tot een aantasting van eigendomsrechten en functieveranderingen in het gebied. Het Waterschap verduidelijkte echter dat de wijziging enkel betrekking had op het beheer van oppervlaktewater en geen gevolgen had voor eigendomsrechten of onderhoud. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de argumenten van de appellant niet opgingen en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

De Raad van State concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en werd openbaar uitgesproken op 29 april 2003.

Uitspraak

200204301/1.
Datum uitspraak: 29 april 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Zwolle van 27 juni 2002 in het geding tussen:
appellant
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 december 2000 heeft het algemeen bestuur van het Waterschap Groot Salland wijzigingen van de Keur Waterschap Groot Salland 1997 (hierna: de keur) vastgesteld.
Bij besluit van 27 september 2001 heeft het college van gedeputeerde staten van Overijssel (verder te noemen het college) het daartegen door appellant ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 juni 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Zwolle (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 7 augustus 2002, bij de Raad van State ingekomen op 8 augustus 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 18 september 2002 heeft het dagelijks bestuur van het Waterschap Groot Salland, daartoe gedelegeerd door het algemeen bestuur, dat op de voet van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht als partij aan het geding deelneemt, een memorie ingediend, en bij brief van 10 oktober 2002 heeft het college een memorie ingediend.
Bij brief van 8 november 2002 heeft appellant nadere stukken toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 januari 2003, waar appellant in persoon, en het college, vertegenwoordigd door B.M. Groenhof en H. Tienstra, beiden ambtenaar der provincie. Van de zijde van het Waterschap Groot Salland (hierna: het Waterschap) is verschenen J. Klooster, aldaar werkzaam.
2. Overwegingen
2.1. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat naar zijn mening een goede beoordeling van de keurwijzigingen niet mogelijk is als het voor het betrokken waterstaatkundige zorggebied geldende beleid, blijkend uit het waterbeheersplan, niet bekend is. Dat beleid is zijns inziens richtinggevend bij de uitvoering van de keur.
De rechtbank heeft terzake terecht overwogen dat niet gebleken is van enige wettelijke bepaling die er aan in de weg staat wijzigingen van een keur vast te stellen zolang een nieuw waterbeheersplan niet is vastgesteld en goedgekeurd en dat ook anderszins niet kan worden ingezien dat eerst een nieuw waterbeheersplan moet worden vastgesteld en goedgekeurd alvorens tot de in geding zijnde vaststelling van de wijzigingen van de keur kan worden besloten.
2.2. Appellant heeft in hoger beroep verder aangevoerd dat de wijziging van artikel 3.1 van de keur ertoe zal leiden dat al het oppervlaktewater in beheer van het Waterschap zal komen en dat deze wijziging functieveranderingen in het desbetreffende gebied tot gevolg kan hebben alsmede een aantasting van eigendom teweeg kan brengen. Appellant heeft in dit verband aangegeven met name bevreesd te zijn dat alle sloten onder de keur komen te vallen, met alle beperkingen van dien.
2.2.1. Blijkens de toelichting op de wijzigingen van de keur en zoals ter zitting van de zijde van het Waterschap nog eens is benadrukt, wordt met de toevoeging van onderdeel e aan artikel 3.1 van de keur duidelijk gemaakt dat het Waterschap in het kader van het waterkwantiteitsbeheer al het in zijn gebied gelegen oppervlaktewater in beheer heeft. Deze wijziging heeft derhalve wel betrekking op het beheer van het oppervlaktewater, doch heeft, gelezen in samenhang met de toevoeging van een vijfde lid aan artikel 3.6 van de keur, uitsluitend gevolgen voor het beheer van het oppervlaktewater wat betreft het waterpeil. Genoemde wijziging heeft geen consequenties voor het onderhoud van het oppervlaktewater, noch heeft het enige wijziging tot gevolg van de functie of eigendomsrechten daarvan.
Gelet hierop treft het betoog van appellant geen doel.
2.3. Hetgeen appellant overigens in hoger beroep heeft aangevoerd kan evenmin tot het oordeel leiden dat de rechtbank het bestreden besluit niet in stand heeft kunnen laten.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Dallinga
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2003
18-384.