200204365/1.
Datum uitspraak: 29 april 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Maastricht van 9 juli 2002 in het geding tussen:
het college van gedeputeerde staten van Limburg.
Bij besluit van 14 oktober 1998 heeft het dagelijks bestuur van het Waterschap Peel en Maasvallei (hierna aan te duiden als het dagelijks bestuur respectievelijk het Waterschap) het verzoek van appellant om het primaire water Braakpeel te Nederweert van de legger af te voeren, afgewezen.
Bij besluit van 29 maart 2001 heeft het college van gedeputeerde staten van Limburg (hierna: het college) het daartegen door appellant ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 juli 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 8 augustus 2002, bij de Raad van State ingekomen op 9 augustus 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 16 september 2002 heeft het dagelijks bestuur, dat op de voet van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht als partij aan het geding deelneemt, een memorie ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 januari 2003, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. H.W.E. Vermeer, advocaat te Amstelveen, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door J.P.G.M. Geelen, werkzaam bij het Waterschap, zijn verschenen. Het college heeft zich, met bericht, niet doen vertegenwoordigen.
2.1. Appellant is eigenaar van een perceel gelegen naast de Braakpeel, een water dat in het verleden de status van primair water heeft gekregen en dient als lossing. Op dit perceel is de oorspronkelijke bebossing hersteld waardoor het perceel waterbehoevend is geworden. Mede gelet hierop heeft appellant bij schrijven van 28 november 1996 aan het dagelijks bestuur verzocht genoemd water van de legger af te voeren.
2.2. Blijkens de stukken hanteert het dagelijks bestuur ten aanzien van nieuwe watergangen als beleid dat alleen watergangen met een maatgevende afvoer van minimaal 25 liter per seconde als primair water moeten worden onderhouden. Voorts voert het ten aanzien van watergangen die in het verleden op de legger zijn opgenomen, doch die niet aan de 25 liternorm voldoen, het beleid dat zij als primair water worden onderhouden zolang er sprake is van enig belang om de watergang op de legger te handhaven.
2.3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de Braakpeel niet langer de functie van een primair water vervult en dat handhaving ervan zelfs contraproduktief is. Daarbij heeft hij in het bijzonder gewezen op de thans geldende normen voor een primair water. Voorts heeft appellant erop gewezen dat het gebruik van de omliggende percelen inmiddels is gewijzigd waardoor derde-belanghebbenden naar zijn mening thans allerminst behoefte hebben aan afwatering.
2.3.1. De Afdeling stelt voorop, zoals ook de rechtbank heeft overwogen, dat vorengenoemd beleid van het dagelijks bestuur niet onredelijk moet worden geacht. Hoewel de Braakpeel naar de huidige normen niet de functie van primair water zou vervullen, wordt deze watergang, gelet op het beleid dat het dagelijks bestuur hanteert ten aanzien van wateren die van oudsher op de legger zijn opgenomen, nog wel als primair water aangemerkt.
Ten aanzien van de vraag of voor de Braakpeel de status van primair water al dan niet moet komen te vervallen, dient een belangen-afweging plaats te vinden, waarbij het dagelijks bestuur in dit geval aan de gestelde belangen van derde-belanghebbenden bij het behoud van de watergang als primair water, in redelijkheid meer gewicht heeft kunnen toekennen dan aan de belangen van appellant. De Afdeling ziet in het betoog van appellant geen aanknopingspunten om te oordelen dat de rechtbank het bestreden besluit van het college ten onrechte in stand heeft gelaten.
2.4. Appellant heeft daarnaast aangevoerd dat de wijze van onderhoud van de Braakpeel door het Waterschap, schadelijk is voor zijn perceel. Dit aspect valt echter buiten het bestek van de onderhavige procedure, aangezien uitsluitend ter toets staat of het dagelijks bestuur al dan niet terecht genoemde watergang als primair water op de legger heeft kunnen handhaven.
2.5. Hetgeen appellant overigens in hoger beroep heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Dallinga
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2003