ECLI:NL:RVS:2003:AF8001

Raad van State

Datum uitspraak
29 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200200086/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om verlening van het Nederlanderschap

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Staatssecretaris van Justitie tegen een uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Breda. De rechtbank had op 12 december 2001 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de afwijzing van zijn verzoek om verlening van het Nederlanderschap vernietigd. De vreemdeling had zijn verzoek om Nederlanderschap ingediend, maar dit was op 6 oktober 2000 afgewezen door de Staatssecretaris, die het bezwaar van de vreemdeling op 8 februari 2001 ongegrond verklaarde. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris ten onrechte niet had gehandeld volgens de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap, met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling.

De Staatssecretaris ging in hoger beroep en betoogde dat de rechtbank buiten de grenzen van het geschil was getreden door te stellen dat de afwijzing van het verzoek niet in overeenstemming was met de Handleiding. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het hoger beroep gegrond was. De rechtbank had inderdaad buiten de grenzen van het geschil getreden, omdat de vreemdeling geen gronden had aangevoerd die de rechtbank in die richting konden leiden. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond, omdat er geen bewijs was dat de vreemdeling over de nodige kennis van de Nederlandse taal beschikte.

De uitspraak benadrukt het belang van het volgen van de juiste procedures en richtlijnen bij de beoordeling van verzoeken om Nederlanderschap, en bevestigt dat de Staatssecretaris zich op basis van de beschikbare informatie in redelijkheid op zijn standpunt kon stellen.

Uitspraak

200200086/1.
Datum uitspraak: 29 april 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Breda van 12 december 2001 in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats]
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 oktober 2000 heeft appellant (hierna: de staatssecretaris) een verzoek van [verzoeker] (hierna: de vreemdeling) om verlening van het Nederlanderschap afgewezen.
Bij besluit van 8 februari 2001 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 12 december 2001, verzonden op 2 januari 2002, heeft de arrondissementsrechtbank te Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 januari 2002, hoger beroep ingesteld. Bij brief van 5 februari 2002 is het gemotiveerd. De brief van 5 februari 2002 is aangehecht.
Bij brief van 7 maart 2002 heeft de vreemdeling van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 april 2003, waar de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, vertegenwoordigd door
mr. G.M.H. Hoogvliet, advocaat te Den Haag, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De in bezwaar gehandhaafde afwijzing van het verzoek is gebaseerd op de overweging dat de vreemdeling bij gebrek aan kennis van de Nederlandse taal niet ingeburgerd is in de Nederlandse samenleving.
2.2. De rechtbank heeft het beroep van de vreemdeling tegen de beslissing op het bezwaar van 8 februari 2001 gegrond verklaard, omdat de staatssecretaris het verzoek ten onrechte niet overeenkomstig de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de Handleiding) heeft aangehouden in verband met de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling.
2.3. De staatssecretaris betoogt dat - samengevat weergegeven - de rechtbank aldus buiten de grenzen van het geschil is getreden, nu de vreemdeling aan haar beroep niet ten grondslag heeft gelegd dat de staatssecretaris de beslissing in primo ten onrechte niet heeft aangehouden en ook in bezwaar niet over het niet aanhouden van de beslissing heeft geklaagd.
2.4. Dat betoog slaagt. De rechtbank is, door, hoewel daartoe geen beroepsgronden waren aangevoerd, te overwegen dat de staatssecretaris het verzoek van de vreemdeling ten onrechte niet heeft aangehouden, buiten de grenzen van het geschil getreden.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient wegens strijd met artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het inleidende beroep alsnog ongegrond verklaren, nu in de aangevoerde beroepsgronden geen grond is te vinden voor het oordeel dat de staatssecretaris zich op basis van de stukken ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet is gebleken dat de vreemdeling beschikt over kennis van de Nederlandse taal en zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in de door de vreemdeling gestelde persoonlijke omstandigheden geen grond is gelegen om van de in de Handleiding gegeven richtlijnen af te wijken.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Breda van 12 december 2001 in zaak nr. 01/503 RWNL;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en J.E.M. Polak, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.U. Kallan, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Kallan
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2003
15-345.