ECLI:NL:RVS:2003:AF7986

Raad van State

Datum uitspraak
29 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200205902/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • C. Taal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vergunningverlening voor veehouderij in Sint-Oedenrode

In deze zaak gaat het om een beroep ingesteld door een appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode, waarbij een revisievergunning is verleend voor een fokvarkens-, schapen- en rundveehouderij. De vergunninghouder had op 10 september 2002 een aanvraag ingediend, die op 26 september 2002 ter inzage werd gelegd. De appellant heeft op 5 november 2002 beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat het besluit niet rechtsgeldig is ondertekend en dat de ambtenaar die het besluit heeft genomen niet bevoegd was. De verweerder heeft echter gesteld dat de bevoegdheid tot het verlenen van de vergunning was gemandateerd en dat het besluit correct is ondertekend door een daartoe gemandateerde ambtenaar. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 10 april 2003 ter zitting behandeld, waarbij zowel de appellant als de vertegenwoordiger van de verweerder aanwezig waren. De Afdeling heeft overwogen dat het bestreden besluit wel degelijk ondertekend was en dat de ambtenaar bevoegd was om het besluit te nemen. De stelling van de appellant dat het mestbassin niet bij de vergunningverlening was betrokken, werd verworpen, omdat de aanvraag om vergunning enkel betrekking had op de veehouderij en niet op het mestbassin. Uiteindelijk heeft de Afdeling het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200205902/1.
Datum uitspraak: 29 april 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 september 2002 heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghouder] een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een fokvarkens-, schapen-, en rundveehouderij op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Sint-Oedenrode. Dit besluit is op 26 september 2002 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 5 november 2002, bij de Raad van State ingekomen per telefaxbericht van dezelfde datum, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 5 november 2002.
Bij brief van 18 december 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 april 2003, waar appellant, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. C.M.J.M. van Esch, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellant voert aan dat het bestreden besluit in strijd met het recht niet is ondertekend. Voorts is appellant van mening dat de ambtenaar die het bestreden besluit heeft genomen daartoe niet bevoegd was.
2.1.1. Verweerder voert aan dat de bevoegdheid tot het verlenen van een vergunning krachtens de Wet milieubeheer is gemandateerd en het bestreden besluit namens hem is genomen en ondertekend door een daartoe gemandateerde ambtenaar van de gemeente.
2.1.2. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer, voorzover hier van belang, zijn burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de inrichting geheel of gedeeltelijk is gelegen bevoegd te beslissen op de aanvraag om een vergunning.
Ingevolge artikel 10:1 van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder mandaat verstaan: de bevoegdheid om in naam van een bestuursorgaan besluiten te nemen.
Ingevolge artikel 10:2 van de Algemene wet bestuursrecht geldt een door de gemandateerde binnen de grenzen van zijn bevoegdheid genomen besluit als een besluit van de mandaatgever.
Ingevolge artikel 10:9 van de Algemene wet bestuursrecht kan de mandaatgever toestaan dat ondermandaat wordt verleend.
2.1.3. Blijkens de stukken is het bestreden besluit ondertekend. De stelling van appellant dat het bestreden besluit niet is ondertekend mist derhalve feitelijke grondslag.
2.1.4. Ingevolge artikel 1 van de Mandateringsregeling 2000 van de gemeente Sint-Oedenrode wordt de uitoefening van de bevoegdheden, aangeduid in de bij dit besluit behorende registers (hierna: mandateringsregisters), opgedragen aan de daarbij genoemde functionarissen. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van deze regeling is de gemandateerde in daartoe aangewezen gevallen bevoegd de gemandateerde bevoegheid door te mandateren aan onder hem ressorterende functionarissen. Besluiten tot verlening van ondermandaat worden opgenomen in een register van ondermandaat dat wordt toegevoegd aan en deel uitmaakt van het aangehechte mandateringsregister.
In het mandateringsregister wordt beslissingsmandaat met betrekking tot het verlenen van beschikkingen op vergunningaanvragen krachtens de Wet milieubeheer verleend aan het hoofd van de Afdeling Bouwen en Milieu. Bij besluit van 17 april 2000, voorzover hier van belang, heeft het hoofd van de Afdeling Bouwen en Milieu besloten de uitoefening van doorgemandateerde bevoegdheden vast te stellen overeenkomstig de kolom ondermandaat uit het mandateringsregister. In het mandateringsregister wordt met betrekking tot het verlenen van beschikkingen op vergunningaanvragen krachtens de Wet milieubeheer ondermandaat verleend aan de all-round medewerker milieu en de administratief-juridisch medewerker milieu van de Afdeling Bouwen en Milieu. Blijkens een verklaring van het hoofd van de Afdeling Bouwen en Milieu was de persoon die het bestreden besluit namens verweerder heeft genomen en ondertekend ten tijde van het nemen van het bestreden besluit werkzaam als administratief-juridisch medewerker van de Afdeling Bouwen en Milieu. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat deze verklaring onjuist is.
Nu vast staat dat het bestreden besluit is genomen door de administratief-juridisch medewerker van de Afdeling Bouwen en Milieu, die daartoe is gemandateerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen.
2.2. Appellant voert aan dat vergunninghouder op 25 juli 2002 een melding heeft gedaan voor de oprichting van een mestbassin in de inrichting. Volgens appellant heeft verweerder dit mestbassin ten onrechte niet bij de vergunningverlening betrokken.
2.2.1. De Afdeling stelt vast dat de aanvraag om vergunning betrekking heeft op een veehouderij bestaande uit onder meer twee stallen met daaronder gelegen mestkelders. Geen vergunning is gevraagd voor een mestbassin. Gelet hierop heeft verweerder bij de beoordeling van de gevraagde vergunning het mestbassin terecht buiten beschouwing gelaten. De omstandigheid dat op 25 juli 2002 bij verweerder een melding van vergunninghouder krachtens het Besluit mestbassins milieubeheer is ingekomen maakt dit niet anders.
2.3. Het beroep is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Taal
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2003
325.