200204739/1.
Datum uitspraak: 16 april 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap "Regiobouw Haarlemmermeer B.V.", te Nieuw-Vennep,
appellante,
de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
verweerder.
Bij het primaire besluit van 5 november 2001 heeft verweerder een verzoek van appellante om verlening van een ontheffing als bedoeld in artikel 25 van de Natuurbeschermingswet om zandhagedissen die zich bevinden op een duinterrein aan de Ruigenhoek te Noordwijkerhout te mogen vangen, vervoeren en elders uit te zetten en het leefgebied van de populatie te mogen vernietigen, afgewezen.
Bij besluit, verzonden op 22 juli 2002, heeft verweerder het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 28 augustus 2002, bij de Raad van State ingekomen op 29 augustus 2002, beroep ingesteld.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 februari 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. N.S.J. Koeman, advocaat te Amsterdam, en B. de Jong, directeur, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. B.T. Goerdat en ing. W.A.M. de Haan, ambtenaren van het departement, zijn verschenen. Tevens is de stichting “Stichting Duinbehoud”, vertegenwoordigd door ing. J.A. van Vliet, gemachtigde, daar gehoord.
2.1. Ingevolge het – per 1 april 2002 vervallen - artikel 24, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet is het verboden een dier, behorende tot een beschermde diersoort, te vangen of te doden of zulks te pogen.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel, voor zover hier van belang, is het verboden een dier, behorende tot een beschermde diersoort, te vervoeren of ten vervoer aan te bieden.
Ingevolge het derde lid van dit artikel, voor zover hier van belang, is het verboden zonder noodzaak een dier, behorende tot een beschermde diersoort, te verontrusten of zijn nest, hol of voortplantings- of rustplaats te verstoren danwel beschadigen of te vernielen.
Ingevolge het – eveneens per 1 april 2002 vervallen - artikel 25, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet, voor zover hier van belang, kan van de verbodsbepaling, genoemd in artikel 24, door of vanwege de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij ontheffing of vrijstelling worden verleend. Geen ontheffing of vrijstelling wordt verleend voor het doden of vangen van dieren, behorende tot bij algemene maatregel van bestuur aangewezen soorten.
2.2. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet kan een belanghebbende tegen een besluit op grond van deze wet beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
2.3. Met ingang van 1 april 2002 is, onder meer ter vervanging van de artikelen 24 en 25 uit de Natuurbeschermingswet, de Wet van 25 mei 1998 houdende regels ter bescherming van in het wild levende planten- en diersoorten (hierna: de Flora- en faunawet), Stb. 1998, 402, in werking getreden.
2.4. De van toepassing zijnde wetgeving is derhalve tijdens de loop van de procedure gewijzigd. Nu de Flora- en faunawet geen regeling bevat ten aanzien van het instellen van beroep tegen besluiten op grond van die wet, dient voor wat betreft het instellen van beroep tegen besluiten op grond van de Flora- en faunawet te worden teruggevallen op de regeling ter zake van het instellen van beroep zoals neergelegd in de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
2.5. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.
2.6. De Flora- en faunawet kent in artikel 114 een overgangsbepaling, maar deze heeft geen betrekking op de situatie die thans aan de orde is. Bij gebreke van verdere overgangsrechtelijke bepalingen zal er van uit moeten worden gegaan dat de Flora- en faunawet directe werking heeft.
2.7. Uit het bovenstaande volgt dat de bevoegdheid die de Afdeling voorheen ontleende aan de Natuurbeschermingswet om gedingen op grond van die wet in eerste en enige aanleg af te doen, voor het thans in geding zijnde geval niet meer bestaat. Per 1 april 2002 dient een beroep tegen een besluit op een aanvraag zoals die van appellante te worden ingesteld bij de rechtbank. Tegen de uitspraak van de rechtbank staat hoger beroep open bij de Afdeling.
De Afdeling kan bij deze stand van zaken niet anders doen dan zich onbevoegd verklaren om van het beroep kennis te nemen en het beroepschrift met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Awb doorzenden aan de rechtbank.
2.8. In aanmerking genomen dat verweerder in het bestreden besluit heeft aangegeven dat rechtstreeks beroep bij de Afdeling kan worden ingesteld, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb te gelasten dat verweerder het door appellante betaalde griffierecht vergoedt.
Om dezelfde reden overweegt de Afdeling dat verweerder in beginsel de gemaakte proceskosten dient te vergoeden. Hierbij dienen evenwel de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor zover het betreft het opstellen van een beroepschrift, buiten beschouwing te blijven, omdat het beroepschrift naar de rechtbank zal worden doorgezonden. Dit leidt ertoe dat verweerder op na te melden wijze in de proceskosten dient te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart zich onbevoegd van het beroep kennis te nemen;
II. veroordeelt de Staat de Nederlanden (het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij) in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 322,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de Staat de Nederlanden (het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij) te worden betaald aan appellante;
III. gelast dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij) aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 218,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter, en drs. G.A. Posthumus en mr. J.J. Vis, Leden, in tegenwoordigheid van mr. Z.N. Kammeraat, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Kammeraat
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2003