ECLI:NL:RVS:2003:AF7376

Raad van State

Datum uitspraak
16 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200204497/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
  • A. Kosto
  • H.Ph.J.A.M. Hennekens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Passewaay door de Raad van State

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 16 april 2003 uitspraak gedaan over de goedkeuring van het bestemmingsplan "Passewaay, tweede hoofdontsluiting inclusief taxi/touringcarbedrijf" door het college van gedeputeerde staten van Gelderland. De zaak is behandeld op 17 februari 2003, waarbij verschillende appellanten, waaronder een vereniging en individuele bewoners, hun bezwaren tegen de goedkeuring van het bestemmingsplan naar voren hebben gebracht. De appellanten stelden dat de gemeenteraad van Tiel de wettelijke termijn voor het indienen van zienswijzen had overschreden en dat dit hun rechtsbescherming had ingeperkt. De Afdeling oordeelde echter dat de overschrijding van de termijn in dit geval geen onaanvaardbare schade aan de belangen van de appellanten had veroorzaakt.

De Afdeling heeft verder overwogen dat het plangebied, gelegen tussen de Lingeweg, de provinciale weg N834 en de spoorlijn Tiel-Geldermalsen, een tweede hoofdontsluiting voor de woonwijk Passewaay en een terrein voor een taxi/touringcarbedrijf met bedrijfswoning omvat. De appellanten voerden aan dat de goedkeuring van het plan in strijd was met de goede ruimtelijke ordening en dat de keuze voor het tracé van de ontsluitingsweg onvoldoende gemotiveerd was. De Afdeling concludeerde dat de gemeenteraad de keuze voor het tracé op een evenwichtige wijze had gemaakt en dat er geen ernstige bezwaren waren tegen het voorgestane gebruik van het gebied.

Uiteindelijk heeft de Afdeling de beroepen van de appellanten ongegrond verklaard en de goedkeuring van het bestemmingsplan bevestigd. De uitspraak benadrukt het belang van de beoordelingsmarges die aan de overheid toekomen bij de goedkeuring van bestemmingsplannen en de noodzaak om alternatieven in het kader van de ruimtelijke ordening te overwegen, maar niet als enige grond voor het onthouden van goedkeuring aan een plan te beschouwen.

Uitspraak

200204497/1.
Datum uitspraak: 16 april 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. de vereniging "Milieuwerkgroep Tiel", gevestigd te Tiel,
3. [appellanten sub 3], wonend onderscheidenlijk gevestigd te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 januari 1999 heeft de gemeenteraad van Tiel, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 12 januari 1999, vastgesteld het bestemmingsplan "Passewaay, tweede hoofdontsluiting inclusief taxi/touringcarbedrijf".
Bij besluit van 6 juli 1999, kenmerk RE1999.14715, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Bij haar uitspraak van 12 juni 2001, no. 199902170/1, heeft de Afdeling het besluit van verweerder vernietigd.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 16 juli 2002, kenmerk RE2001.56136, opnieuw beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellant sub 1 bij brief van 15 augustus 2002, bij de Raad van State ingekomen op 19 augustus 2002, appellante sub 2 bij brief van 31 augustus 2002, bij de Raad van State ingekomen op 5 september 2002, en appellanten sub 3 bij brief van 31 augustus 2002, bij de Raad van State ingekomen op 3 september 2002, beroep ingesteld.
Bij brief van 12 november 2002 heeft verweerder meegedeeld dat de beroepschriften hem geen aanleiding geven tot het maken van opmerkingen.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 februari 2003, waar appellant sub 1 in persoon, appellante sub 2 (hierna te noemen: de Milieuwerkgroep), vertegenwoordigd door [gemachtigde], appellanten sub 3, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door drs. E. Waterval, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn daar gehoord de gemeenteraad van Tiel, vertegenwoordigd door mr. D. Bercx, advocaat te Arnhem, en J.M.J. de Jongh, ambtenaar van de gemeente, en [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde].
2. Overwegingen
2.1. Op 3 april 2000 zijn in werking getreden de Wet tot wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van 1 juli 1999 (Stb. 302) en het Besluit tot wijziging van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 van 15 oktober 1999 (Stb. 447).
Uit artikel VI, tweede lid, van genoemde wet volgt dat dit geschil, nu het ontwerp van het plan ter inzage is gelegd vóór 3 april 2000, moet worden beoordeeld aan de hand van het vóór die datum geldende recht.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.3. Het plangebied ligt gedeeltelijk tussen de Lingeweg, de provinciale weg N834 en de spoorlijn Tiel-Geldermalsen en gedeeltelijk tussen deze spoorlijn en de dr. J.M. den Uyllaan. Het plan voorziet onder meer in de aanleg van een tweede hoofdontsluiting voor de woonwijk Passewaay en van een terrein voor een taxi/touringcarbedrijf met bedrijfswoning.
2.4. [appellant sub 1] stelt dat verweerder het plan ten onrechte heeft goedgekeurd. Hij voert als bezwaar van formele aard aan dat de gemeenteraad ten onrechte de wettelijke termijn voor het indienen van zienswijzen niet heeft aangehouden. Volgens appellant had verweerder hierin aanleiding moeten zien goedkeuring aan het plan te onthouden.
2.4.1. Ingevolge artikel 23, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 3:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt het ontwerp van het bestemmingsplan gedurende vier weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder schriftelijk zijn zienswijze omtrent het ontwerp kenbaar maken.
Uit de stukken blijkt dat het plan zeven weken in plaats van vier weken ter inzage heeft gelegen. De Afdeling ziet niet in dat door deze ruime overschrijding van de wettelijke termijn van terinzageligging in dit geval mogelijke belangen in onaanvaardbare mate zijn geschaad. Gelet hierop ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat verweerder hierin aanleiding had moeten zien goedkeuring aan het plan te onthouden.
2.5. Bij uitspraak van 12 juni 2001, no. 199902170/1, heeft de Afdeling onder andere de beroepen van appellanten gegrond verklaard en het eerdere goedkeuringsbesluit van verweerder van 6 juli 1999 vernietigd. Hiertoe heeft zij overwogen dat het plan in strijd was met de essentiële beleidsuitspraak uit het Streekplan Gelderland 1996 dat in Landelijk gebied C ontwikkelingen in de landbouw en van andere functies zodanig dienen te worden vormgegeven dat het karakteristieke landschap behouden wordt.
2.6. Bij besluit van 19 juni 2002 hebben provinciale staten van Gelderland vastgesteld de partiële herziening van het Streekplan Gelderland 1996 inzake Tiel-Passewaay (hierna: de partiële herziening). Ingevolge de partiële herziening is aan het streekplan de volgende tekst toegevoegd:
”Ten behoeve van een goede ontsluiting van de – inmiddels grotendeels gerealiseerde – woonwijk Passewaay kan een ontsluitingsweg worden aangelegd in het als “Landelijk gebied C” aangegeven gebied ten zuidwesten van Tiel. Als gevolg hiervan zijn de (essentiële) beleidsuitspraken voor het landelijk gebied niet van toepassing op het gebied tussen de aan te leggen weg en genoemde woonwijk. Dat gebied krijgt een stedelijke identiteit en invulling.”
2.7. De Milieuwerkgroep stelt eveneens dat verweerder het plan ten onrechte heeft goedgekeurd. Met [appellant sub 1] is zij van mening dat hun mogelijkheden van rechtsbescherming onaanvaardbaar zijn ingeperkt, doordat de partiële herziening geen voor beroep vatbare concrete beleidsbeslissing bevat.
Voorts hebben [appellant sub 1] en de Milieuwerkgroep bezwaar tegen het gekozen tracé van de ontsluitingsweg en zijn zij van mening dat een ander tracé is te prefereren, onder meer gezien de aantasting van het open karakter van het stroomdal van de Linge. Gelet hierop is de keuze voor het tracé volgens appellanten onvoldoende gemotiveerd.
2.7.1. De Afdeling overweegt dat provinciale staten van Gelderland de partiële herziening niet als een concrete beleidsbeslissing hebben aangemerkt. Dit laat echter onverlet dat de inhoud van de partiële herziening in het kader van de beoordeling van het beroep van appellanten tegen het thans bestreden besluit getoetst kan worden. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtsbescherming van appellanten is ingeperkt.
2.7.2. De Afdeling acht het beleid omschreven in de partiële herziening, niet onredelijk. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder de partiële herziening niet in redelijkheid aan het bestreden besluit ten grondslag heeft kunnen leggen.
2.7.3. Uit de toelichting behorende bij het plan blijkt dat een studie is verricht naar de mogelijke wegtracés, waarbij drie varianten in beschouwing zijn genomen. Deze varianten zijn vervolgens getoetst aan vier aspecten, te weten aansluiting op de ruimtelijke structuur, landschappelijke inpassing, verkeersstructuur en het kostenaspect.
De gemeenteraad van Tiel heeft op basis van deze toetsing besloten dat de aanleg van variant 3, zijnde een aantakking op de noordelijke randweg van Passewaay met een aansluiting op de N834 ter hoogte van de Rivierenlandlaan, de meest wenselijke variant is.
Vervolgens zijn drie uitwerkingsmogelijkheden van variant 3 bestudeerd, welke zijn getoetst aan de randvoorwaarden ten aanzien van verkeersaspecten, landschappelijke inpassing en de financiële haalbaarheid. De gemeenteraad heeft aan de hand van deze studie gekozen voor variant C, zijnde het tracé dat zoveel mogelijk het karakter van de Rivierenlandlaan volgt. Hierbij heeft de gemeenteraad onder meer in aanmerking genomen dat, omdat het tracé aansluit op de vormgeving van de Rivierenlandlaan, de nieuwe ontsluitingsweg beter past in de ruimtelijke structuur van het lokale wegennet en de grens tussen landschap en stadsrand duidelijk wordt gemarkeerd.
2.7.4. Verweerder is van mening dat de gemeentelijke keuze van het tracé op een evenwichtige wijze heeft plaatsgevonden en dat met het gekozen tracé en de verdere uitwerking daarvan een aanvaardbare ruimtelijke structuur van het lokale wegennet is ontworpen.
2.7.5. De Afdeling merkt op dat het bestaan van alternatieven op zichzelf geen grond kan vormen voor het onthouden van goedkeuring aan een bestemmingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik van het door de gemeenteraad gekozen gebied waarop het plan ziet. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet.
Voorts is de Afdeling van oordeel dat uit het bestreden besluit voldoende blijkt waarom het gekozen tracé naar de mening van verweerder niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
2.8. [appellant sub 1] en de Milieuwerkgroep hebben voorts bezwaar tegen de mogelijkheid die het plan biedt voor de vestiging van [partij]. Volgens hen zijn geen planologische redenen aan te wijzen waarom het gekozen terrein geschikt is voor een taxi/touringcarbedrijf en is de locatie slechts vanwege een eerdere toezegging gekozen.
[appellanten sub 3] stellen eveneens dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel dat voorziet in de vestiging van [partij]. Appellanten betogen dat het bestreden besluit in zoverre in strijd is met het gelijkheidsbeginsel omdat het gemeentebestuur hun eerdere verzoeken om hun caravanbedrijf op dezelfde plek te mogen vestigen, van de hand heeft gewezen.
2.8.1. De gemeenteraad heeft zich op het standpunt gesteld dat [partij] ten gevolge van de woningbouw die is voorzien op het voormalige terrein Betuwe, diende te worden verplaatst. Met betrekking tot de planologische aanvaardbaarheid heeft de raad gesteld, dat door de voorziene tweede ontsluitingweg deze plaats voor de hervestiging zeer geschikt is te achten. De nieuwe locatie biedt het bedrijf een goede ontsluiting op het lokale en regionale wegennet, terwijl zij ook vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt is. Het bedrijf is zo dicht mogelijk langs de provinciale weg geprojecteerd, zodat de schade aan het open gebied aan de Linge tot een minimum wordt beperkt. Groenvoorzieningen zorgen voor een goede landschappelijke inpassing van het bedrijf, aldus de gemeenteraad.
2.8.2. Verweerder heeft geen aanleiding gezien dit gedeelte van het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het in zoverre goedgekeurd. Daarbij heeft verweerder de noodzaak van de hervestiging van [partij] onderschreven. Strijd met het gelijkheidsbeginsel doet zich niet voor, aldus verweerder.
2.8.3. De Afdeling acht dit standpunt van verweerder niet onredelijk. Daarbij neemt zij in aanmerking dat het bedrijf, gelet op de stukken dringend verplaatst dient te worden zodat een nieuwe locatie diende te worden gezocht. Dat de verplaatsingsbehoefte is ontstaan in verband met beoogde woningbouw in de omgeving van het bedrijf en dat met het oog daarop de toezegging is gedaan een nieuwe locatie voor het bedrijf te zoeken, leidt de Afdeling niet tot het oordeel dat de gemeenteraad en verweerder die verplaatsingsbehoefte niet in aanmerking hadden mogen nemen bij de vaststelling en goedkeuring van het plan. Voorts is van belang dat de in het plan gekozen plek nabij de kruising van de tweede hoofdontsluiting en de provinciale weg N834 op geruime afstand van woningen ligt en een goede ontsluiting heeft op het lokale en regionale wegennet.
2.8.4. Ten aanzien van de stelling van [appellanten sub 3] dat verweerder dit plandeel in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft goedgekeurd, overweegt de Afdeling dat niet is gebleken dat de omstandigheden die [partij] tot bedrijfsverplaatsing nopen, zodanig overeenkomen met die van appellanten dat sprake zou zijn van gelijke gevallen. Verweerder heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat het plan niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel.
2.9. Gelet op het vorenstaande en ook overigens ziet de Afdeling in hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
De beroepen zijn ongegrond.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter, en mr. A. Kosto en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Klein Nulent
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2003
218-400.