ECLI:NL:RVS:2003:AF7349

Raad van State

Datum uitspraak
16 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200202492/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • D. Dolman
  • J.R. Schaafsma
  • P.C.E. van Wijmen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Bergschenhoek en gevolgen voor woongenot

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "De Kruin en omgeving" door de gemeenteraad van Bergschenhoek, dat op 16 juli 2001 is vastgesteld. Het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland heeft op 26 maart 2002 goedkeuring verleend aan dit bestemmingsplan. Appellanten hebben hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij zich zorgen maken over de gevolgen van de nieuwbouw voor hun woongenot, met name in verband met verminderde bezonning, uitzicht en privacy. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 20 februari 2003 behandeld. Tijdens de zitting hebben de appellanten hun beroep, voor zover het betreft vochtvorming in hun woning, ingetrokken. De Afdeling overweegt dat de gemeenteraad de vrijheid heeft om bestemmingen aan te wijzen en dat er geen recht bestaat op een vrij uitzicht. De Afdeling concludeert dat de nadelige effecten van de nieuwbouw niet opwegen tegen het algemene belang van de versterking van het centrumgebied. De Afdeling heeft vastgesteld dat de nieuwbouw niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat de besluitvorming door de gemeenteraad niet ondoorzichtig is geweest. De beroepen van de appellanten zijn ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin op 16 april 2003.

Uitspraak

200202492/1.
Datum uitspraak: 16 april 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1],
2. [appellanten sub 2],
allen wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 juli 2001 heeft de gemeenteraad van Bergschenhoek, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 16 juli 2001, vastgesteld het bestemmingsplan "De Kruin en omgeving".
Verweerder heeft bij zijn besluit van 26 maart 2002, kenmerk DRGG/ARB/01/6876A, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten sub 1 bij brief van 7 mei 2002, bij de Raad van State ingekomen op 8 mei 2002, en appellanten sub 2 bij brief van 24 mei 2002, bij de Raad van State ingekomen op 28 mei 2002, beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 9 januari 2003. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 februari 2003, waar appellanten sub 1, in de persoon van [appellant] en bijgestaan door [gemachtigde] en mr. H.A. Meindersma, appellanten sub 2, in de persoon van [appellant], en verweerder, vertegenwoordigd door drs. L. Berkemeijer, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar als partij gehoord de gemeenteraad van Bergschenhoek, vertegenwoordigd door C.G. Bos, ambtenaar van de gemeente en C.F. van der Goes en L.J.A. Heijnen, en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid “Corio Nederland Retail B.V.”, vertegenwoordigd door mr. M. van Hal Scheffer, advocaat te Zeist, en [gemachtigden].
2. Overwegingen
2.1. Het plan betreft de uitbreiding van een deel van het centrumgebied van Bergschenhoek. Met het plan wordt beoogd een versterking van het voorzieningenniveau in overeenstemming met de groei van de gemeente. Het plan voorziet in ongeveer 4.200 m2 bruto vloeroppervlak detailhandel en dienstverlening, 70 woningen en twaalf atelierwoningen, alsmede in een parkeerkelder voor ongeveer 240 auto’s.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.3. Ten aanzien van de stelling van appellanten sub 2 dat de besluitvorming ondoorzichtig is geweest, overweegt de Afdeling dat ingevolge artikel 6a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening de ingezetenen van de gemeente en in de gemeente een belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen of herziening daarvan betrokken worden op de wijze zoals voorzien in de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde verordening. De gemeenteraad van Bergschenhoek heeft een dergelijke verordening vastgesteld. Niet gebleken is dat appellanten sub 2 ten aanzien van de inspraak over het voorliggende plan beklag hebben gedaan over de uitvoering van deze verordening. Gelet hierop bestaat er geen aanleiding op de bezwaren van appellanten ter zake van de inspraak verder in te gaan.
2.4. Ter zitting hebben appellanten sub 1 hun beroep, voorzover dat betrekking heeft op vochtvorming in hun woning, ingetrokken.
2.5. Appellanten sub 1 stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming “Centrumvoorzieningen en wonen”, waardoor hoge bebouwing vlak naast hun woningen mogelijk wordt gemaakt. Zij vrezen als gevolg hiervan aantasting van hun woongenot in de vorm van verminderde bezonning en daglichttoetreding en aantasting van hun uitzicht en persoonlijke levenssfeer.
2.5.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen recht bestaat op een vrij uitzicht en totale privacy. Volgens hem blijven de nadelige effecten beperkt en wegen deze niet op tegen het algemene belang bij versterking en uitbreiding van het centrumgebied. Hij heeft geen aanleiding gezien dit gedeelte van het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft dit plandeel goedgekeurd.
2.5.2. De Afdeling overweegt dat op ongeveer 3 meter van de woningen van appellanten sub 1 nieuwbouw van vier bouwlagen met een maximale goothoogte van 11 meter en een maximale bouwhoogte van 12 meter ten opzichte van het peil van de panden van appellanten sub 1 mogelijk wordt gemaakt.
Door middel van schaduwdiagrammen is de verandering van de bezonning als gevolg van de nieuwbouw in kaart gebracht. In het deskundigenbericht van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (hierna: deskundigenbericht) is gesteld dat hieruit blijkt dat de patio bij de woningen van appellanten sub 1 ten gevolge van de nieuwbouw met uitzondering van de zomermaanden ’s ochtends zal zijn beschaduwd, maar dat deze ’s middags geen nadelige invloed op de bezonning zal ondervinden. De stelling van appellanten sub 1 dat in de schaduwdiagrammen is uitgegaan van een onjuiste hoogte van de patio doet volgens het deskundigenbericht aan deze conclusie niet af. De daglichttoetreding wordt voorts volgens het deskundigenbericht door de nieuwbouw niet of nauwelijks beïnvloed en inkijk vanuit de nieuwbouw is niet mogelijk. Tenslotte is in het deskundigenbericht gesteld dat het uitzicht vanuit de woningen van appellanten sub 1 volledig zal worden weggenomen. Appellanten komen door het bestemmingsplan derhalve met name wat betreft het uitzicht in een nadeliger situatie terecht, aldus het deskundigenbericht. De Afdeling ziet geen aanleiding hierover anders te oordelen. De Afdeling is evenwel van oordeel dat verweerder in redelijkheid aan het algemene belang bij uitvoering van het plan een groter gewicht heeft kunnen toekennen dan aan het belang van een ongestoord woongenot van appellanten sub 1. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De gemeenteraad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een uitzondering had moeten worden gemaakt op dit uitgangspunt. De specifieke vorm van de woningen van appellanten kan in dit geval niet als zodanige bijzondere omstandigheid worden aangemerkt. Voor zover appellanten nog hebben gewezen op schade die zou ontstaan ten gevolge van de bouwwerkzaamheden, overweegt de Afdeling dat dit een kwestie van uitvoering betreft die hier niet aan de orde is.
2.6. Appellanten sub 2 stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan, omdat de hoogte en de aard van de nieuwbouw niet passen bij het karakter van het dorp. Voorts verwachten zij verkeersoverlast en parkeeroverlast vanwege de parkeergarage.
2.6.1. Het college van burgemeester en wethouders stelt zich op het standpunt dat in de ontwikkelingsvisie en het beeldkwaliteitplan rekening is gehouden met de stedenbouwkundige en ruimtelijke situatie van het dorp. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uitbreiding van het voorzieningenniveau noodzakelijk is en onherroepelijk zal leiden tot enige vermindering van het dorpse karakter. Hij verwacht geen verkeersonveilige situaties en stelt zich op het standpunt dat aan de parkeernorm wordt voldaan. Hij heeft geen aanleiding gezien dit gedeelte van het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het plan goedgekeurd.
2.6.2. Versterking van het bestaande centrum van Bergschenhoek is neergelegd in het Regionaal Structuurplan “Noordrand II en III”. Dit structuurplan biedt het ruimtelijke kader voor de VINEX-woningbouw in Bergschenhoek en Berkel en Rodenrijs. Volgens het structuurplan dienen de voorzieningen voor de nieuwe woningen zoveel mogelijk in de beide dorpskernen te worden geconcentreerd. De Afdeling acht dit beleid niet onredelijk. Met dit bestemmingsplan wordt aan deze concentratiedoelstelling uitvoering gegeven. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan verweerder niet aan deze doelstelling heeft kunnen vasthouden. Verweerder heeft zich hierbij naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het dorpse karakter in Bergschenhoek onvermijdelijk enigszins zal verminderen als gevolg van verdichting, intensivering en hogere bebouwing. Uit de plantoelichting blijkt dat het plan is gebaseerd op de nota “Bergschenhoek – Ontwikkelingsvisie” uit 1995 en het beeldkwaliteitplan uit 1998. Hierin is onder meer gesteld dat het eigen karakter van Bergschenhoek gehandhaafd moet blijven, zoals de aanwezigheid van groen en water. Daarnaast is gesteld dat de totale ruimtelijke samenhang moet worden versterkt en dat door een juiste afstelling van bouwhoogten en rooilijnen van nieuwe bouwvolumes een goede aansluiting met de bestaande bebouwing kan worden verzekerd. Tenslotte zal worden aangesloten bij het dorpse woningtype van twee bouwlagen en een kap. Hieruit volgt dat bij de keuze voor de inrichting van het nieuwe centrumgebied voldoende rekening is gehouden met het specifieke karakter van het dorp.
De afstand tussen de nieuwbouw en de woningen van appellanten bedraagt ongeveer 28 meter. Uit schaduwdiagrammen blijkt dat de woningen niet in de schaduw van de nieuwbouw komen te staan. In het deskundigenbericht wordt gesteld dat de nieuwbouw geen noemenswaardige invloed heeft op de leefbaarheid van de woningen van appellanten aan de Bachplaats. De Afdeling ziet geen reden hierover anders te oordelen.
Uit de stukken, waaronder het deskundigenbericht, en het verhandelde ter zitting, is voorts gebleken dat de verwachte verkeersintensiteit als gevolg van het plan op de Beethovenlaan geen probleem zal opleveren. Hierbij is mede in beschouwing genomen de aanleg van de randwegstructuur rond Bergschenhoek. De Afdeling acht het niet onaannemelijk dat de verkeersintensiteit hierdoor meer zal afnemen dan dat zij toeneemt als gevolg van de uitbreiding van het centrum. De conclusie dat de verkeerseffecten beperkt zijn, is bevestigd in een rapport van Goudappel Coffeng uit 2002. Gelet hierop had verweerder naar het oordeel van de Afdeling geen nader onderzoek naar de verkeerseffecten behoeven te verrichten.
De Afdeling is voorts van oordeel dat de aanleg van een parkeergarage niet in strijd is met het algemene beleidsuitgangspunt de kern van Bergschenhoek verkeersluw te maken. Voor de uitvoering van dat beleid zijn bovendien verkeersmaatregelen bepalend. Deze zijn hier niet aan de orde.
Uit de stukken is tenslotte gebleken dat wordt uitgegaan van een norm van 2,5 parkeerplaats per 100 m2 bruto vloeroppervlak. De parkeercapaciteit in het plangebied voldoet hiermee aan zowel de norm voor stad- of wijkverzorgende winkels als aan de norm voor een dorpscentrum, zoals deze zijn neergelegd in de “ASVV 1996, aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom”. Gelet hierop en gezien het deskundigenbericht moet het er voor worden gehouden dat aan de parkeerbehoefte voor het nieuwbouwproject in voldoende mate door de parkeergelegenheid tegemoet kan worden gekomen.
2.7. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten sub 1 en sub 2 hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan. De beroepen zijn ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en mr. P.C.E. van Wijmen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Neuwahl
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2003
280-410.