ECLI:NL:RVS:2003:AF7281

Raad van State

Datum uitspraak
1 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2003004701/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, die op 13 januari 2003 een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had afgewezen. De minister had op 29 december 2002 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen, waarna de vreemdeling beroep had ingesteld. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het besluit van de minister. De minister stelde hiertegen hoger beroep in, waarbij hij aanvoerde dat hij niet in staat was gesteld zijn standpunt over de gang van zaken rond de verzending van het procesdossier naar voren te brengen, omdat hij pas ter zitting hoorde dat het dossier niet was ontvangen door de rechtbank. Hij verzocht om aanhouding van het onderzoek ter zitting, maar dit verzoek werd niet gehonoreerd, wat volgens de minister in strijd was met de beginselen van een goede procesorde, met name het verdedigingsbeginsel. De Raad van State oordeelde dat de grief van de minister slaagde en dat het hoger beroep kennelijk gegrond was. De uitspraak van de voorzieningenrechter werd vernietigd en de zaak werd teruggeworpen naar de rechtbank voor verdere behandeling.

Uitspraak

Raad
van State
200300470/1.
Datum uitspraak: 1 april 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 13 januari 2003 in het geding tussen:
A
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 december 2002 heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de minister) een aanvraag van A (hierna: de vreemdeling) om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 13 januari 2003, verzonden op 14 januari 2003, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 21 januari 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 29 januari 2003 heeft de vreemdeling een reactie ingediend.
Bij brief van 17 februari 2003 heeft de minister een productie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In grief 1 beoogt de minister kennelijk te betogen dat hij in de procedure voor de voorzieningenrechter onvoldoende in staat is gesteld zijn standpunt omtrent de gang van zaken rond de verzending van het procesdossier naar de rechtbank naar voren te brengen, aangezien hij eerst ter zitting werd geconfronteerd met de mededeling dat het dossier niet door de rechtbank was ontvangen.
2.1.1. De minister is er, gelet op de in het hoger-beroepschrift beschreven werkwijze met betrekking tot het verzenden van dossiers aan de rechtbank en de in kopie bijgevoegde exemplaren van het verzendformulier, van uit gegaan dat het procesdossier van de vreemdeling door de rechtbank was ontvangen. Geconfronteerd met de ter zitting gedane mededeling van de voorzieningenrechter dat dit niet zo was, heeft de minister blijkens het proces-verbaal om aanhouding van het onderzoek ter zitting verzocht. Door dit verzoek niet te honoreren en rauwelijks uitspraak te doen, zoals hij heeft gedaan, heeft de voorzieningenrechter in strijd gehandeld met de beginselen van een goede procesorde - in het bijzonder het verdedigingsbeginsel - waarbij de minister is geschaad in zijn belang om ter zitting verweer te voeren ter zake van de vraag of hij onverschoonbaar niet aan zijn proces-verplichtingen heeft voldaan. De grief slaagt derhalve.
2.2. Het hoger beroep is reeds om die reden kennelijk gegrond. Hetgeen overigens is aangevoerd, behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling ziet aanleiding om de zaak met toepassing van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Raad van State naar de rechtbank terug te wijzen.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam van 13 januari 2003 in zaak nr. AWB 02/96087;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en
mr. M. Vlasblom en mr. J.E.M. Polak, Leden,
in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Groeneweg
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2003
32-437.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift
de Secretaris van de Raad van State
voor deze,